Najaden (waternimfen) op de zandbank.
Vanaf hun zandbanken lonken de Najaden verleidelijk naar alle passerende schepen.
Lange blonde haren vallen tot ver over hun middel en glinsteren van het zout.
Zandkorrels bedekken hun lijven welke gewikkeld zijn in doeken van fijn geweven zeekatoen.
Kettingen van zeedruifjes, de fijnste die ze hebben kunnen vinden, rinkelen om hun enkels.
Het zonlicht weerkaatst er alle kleuren van de regenboog in.
Ze gebaren schepen dichterbij te komen en laten hun liederen over de golven dansen. Lachmeeuwen giechelen mee.
Murmelen zacht oeroude woorden om de zee op te “lichten”.
Felblauw fluoriserende golven kabbelen langs de randen van de plaat.
De jongste en snelste Najaden zwemmen voor de schepen uit, een spoor van helderblauwe parels in het water achter zich latend.
“Sea me, sea me”, zingen ze.
Zeehonden rukken aan kettingen en huilen in de nacht.
Schipper met een woeste bos onwillige krullen weet dat hij stuurboord uit moet.
Kaart en kompas geven dit meer als duidelijk aan.
Schijnwerper verlicht de prikken op het wantij.
Weet niet wat hem overkomt als een onbekende kracht hem ertoe dwingt het roer een ruk naar bakboord te geven.
Zwaarden beginnen over de bodem te schuren en komen langzaam boven.
“Stuurboord uit”, roept hij tevergeefs met hese stem. Opnieuw zwenkt de klipper naar bakboord.
Geen houden meer aan, knarsend strandt het schip op de zandbank, de Najaden nemen over.