Zuiderzee mag blijven
In de serie reacties op het pamflet van Evert Lagerweij hier de opmerkingen van Wim de Bruijn, voormalig uitgever van ‘Spiegel der Zeilvaart’.
Hoewel ik de Zuiderzee vlak voor1960 als IJsselmeer heb leren kennen was het voor ons toch echt een zee, vooral als het hard woei en je moest van lagerwal weg zien te komen. We hadden met ons botterjacht een ligplaats in Durgerdam, waar toen nog enkele visbotters lagen. Als het een paar dagen hard uit het zuidwesten stormde, dan zakte het water in de haven zeker een meter en lagen de botters droog in de modder. Ik maakte het mee dat de wind dan plotseling draaide en het naar het noorden opgestuwde water als een vloedgolf terugkwam en over de lage achterschepen van de botters golfde, omdat de brede bodems in de bagger bleven zuigen. Dan moest de brandweer met zware pompen komen om de schepen te lichten.
We lagen ook wel eens in het oude haventje van Uitdam waarvandaan nog een visserman dagelijks ging vissen met zijn schouw. Om ons niet wakker te maken, boomde hij het haventje uit en pas op zee, startte hij de motor!
De watersport moest in 1960 nog echt op gang komen en de visserij bracht niet te veel op. In Enkhuizen mocht je, als je het vroeg, ’s morgens heel vroeg met een visserman mee als hij de haven uitvoer om zijn eerder uitgezette staand want binnen te halen. Het was een feest als daarna de vis naar de afslag werd gebracht. Je kreeg waardering voor de visserman en zijn vak.
Ik weet nog goed toen we rond 1962 eens in de vissershaven van Enkhuizen wilden afmeren. Ik probeerde een landvast om een levensgrote paal te krijgen en hield op een gegeven moment de hele paal in mijn armen. Vlak boven water was hij helemaal doorgerot. Daar kon je echt geen schip veilig meer aan vastleggen.
Heel mooie herinneringen heb ik aan de laatste visserman in Laaxum, die met een kruiwagen vol gevangen vis vanaf zijn Staverse jol naar een gebouwtje in de hoek van de haven liep, daar werd de vis gewogen en een handelaar deed een bod.
Je kon vanuit Durgerdam ook rechtstreeks naar Harderwijk zeilen, dat deden we in het najaar als het botterjacht naar de helling van werfbaas Oost ging. Van de zeven hellingbedden waren er na de oorlog nog twee overgebleven en daar kregen vissers altijd voorrang op de plezierschippers. Als je op de helling lag en er kwam een visserman met problemen, dan ging je te water en werd de visserman naar boven gedraaid. Als het probleem was opgelost, dan was jij als plezierschipper pas weer aan de beurt.
Bij gesprekken met oudere vissers kreeg je verhalen van voor de Afsluitdijk te horen. Dus al was de dijk dicht, ze bleven nog steeds naar zee gaan. En die zee kon ook nog echt spoken! Van mij mag het gewoon weer Zuiderzee worden. We hebben het toch ook nog steeds over Zuiderzeestadjes en Zuiderzeedorpen!
Wim Bruijn
Voormalig uitgever van ‘Spiegel der Zeilvaart’