Skûtsjesilen: Nee, ik kan het niet…

schippers2
 
Het wordt al snel warm in het zaaltje. De hitte van vooral veel mannen die dicht op elkaar zitten op de stoeltjes langs de wanden, van de schippers aan de tafel in het midden. Een kind op schoot kijkt bewonderend op als zijn vader iets zegt. Het weer. Windkracht vier, misschien in een vlaagje even vijf. Meer is er niet over te zeggen. Een kwartiertje, langer duurt het palaver niet.

Sleepstart vandaag. Een stoere sleepboot met een sliert van veertien skûtsjes erachter. Stuk voor stuk aan elkaar verbonden met een sleeplijn die er voor mij akelig dun uitziet. Het attentieschot. De bemanningen gaan naar hun posities. Nog een schot en de sleeplijn wordt losgegooid, de zeilen ratelen omhoog. Iedereen kent zijn plek, iedereen doet zijn taak.

Melkmeisje
Een vrouw kamt haar haren. Ze zit aan dek van een schip dat voor anker ligt bij een van de boeien. Met een borstel strijkt ze tien, twintig keer door haar lange sluike haar. Dan legt ze de borstel op haar schoot en strijkt haar handen langs haar gezicht. In dezelfde beweging neemt ze haar haar mee naar achteren zodat ze als vanzelf een paardenstaart vormt. Dan laat ze los en schudt haar haren vrij. Strijkt haar handen weer naar achteren, boetseert opnieuw een paardenstaart. Het lijkt op strelen, op liefdevol en intens genot. Haar zoontje naast haar pakt een plastic tas en houdt die open. Ze stopt de borstel erin. Ze lacht naar hem en zoent hem op zijn hoofd.

Op een voordewindse koers glijdt de Súdwesthoek langs. Grootzeil over bakboord, fok over stuurboord. Melkmeisje. En ik denk even terug aan die kammende vrouw die, toen ik nog eens keek, verdwenen leek. Akkrum volgt een paar seconden later. De bemanning tuurt ingespannen naar voren alsof ze draden spinnen tussen zichzelf en hun voorligger. Hem vertragen, zichzelf naar voren trekken. Even lijken ze wat in te lopen.

Nee…
De Súdwesthoek finisht als eerste. Als één man juicht de bemanning als het schip wordt afgeschoten. Op de horizon draaien de windmolens gestaag hun wieken rond. Onaangedaan en onbewogen. In de verte klinkt muziek. ‘Nee ik kan het niet…, nee ik kan het niet…, nee ik kan het niet alleen.’

Terug aan wal op weg naar de auto zie ik de deur van een kerkje open staan. Ik glip naar binnen. Buiten giert de kermis. Binnen is het stil. De stoelen staan broederlijk naast elkaar. Allemaal een eigen nummer.

Peter Veen

Reacties

Reacties