De Schat van Lobos

marcus-dall-col-1235-unsplash
Foto Marcus Dall Col

Na een bewolkte zondag met zelfs een heel zeldzaam kwartiertje regen, begon de maandag weer met een helderblauwe hemel en een veelbelovende zon. Bij het ontbijt verschenen de eerste zonaanbidders al op het solarium en langs het zwembad. De hele dag bakken, zweten, luieren en om af te koelen, even zwemmen. Ook vakantie.

Het was voor ons de eerste keer op Fuertaventura, een van de Canarische Eilanden. Een eiland waar het altijd waait, een paradijs voor surfers met zeil of kite en zonder. Wij hadden voor het noorden gekozen. Het appartement stond in Corralejo, een plaats vanwaar je Lanzerote kon zien liggen, ook een van de Canarische Eilanden. De wind was erg welkom met die hoge temperaturen.

Ten zuiden van Corralejo was een beschermd duin/strand gebied. Met de bus vanaf het vliegveld bij Puerto del Rosario was het een armzalig welkom. Weinig groen te zien in een ruw uitziende omgeving. Maar het zandgebied inrijdend gaf ineens een heel ander gevoel. Prachtig geel zand, hier en daar een struik en een mooie volmaakt blauwe zee die precies bij het verre strand paste. De hoofdstraat van Corralejo, Avenida Nuestra del Carmen, de straat waar de restaurantjes, de winkeltjes en de supermarkten te vinden waren, raakte al wat voller met de toeristen. Voornamelijk Engelsen of Engelstaligen. Het toeristentreintjes had haar eerste rondjes van dertig minuten al gereden. Zo’n rondje te rijden als een suffe toerist was een goede manier om snel een indruk te krijgen van dit kleine stadje. Hier was geen hoogbouw te vinden. Het was hier Spaans, toeristisch, een deel waar lokale mensen woonden, niet spectaculair, goed onderhouden, niet echt iets te beleven, kortom een prima plaats.

Ook op de boulevards langs de zee vertoonden de eerste toeristen zich. Een laat ontbijt genuttigd, soms al aan een ‘pint of lager’. Verbaasd over wat een ander aan had zonder naar zichzelf te kijken. Het was vaak een mooie, kleurrijke vertoning. Maar bijna iedereen had vakantie.

Die dag koos ik ervoor om naar het duingebied te lopen. Tas met foto/video toestel mee, flesje water, zwembroek reeds aan en een handdoek. Meer was er niet nodig om de dag tot een succes te maken. Er was een mogelijkheid om langs de zee te lopen. Eerst door een wijk met vakantie- en vast bewoonde huizen. Geen enkel huis dezelfde. Witgepleisterd, soms met torentje een enkel koepeltje daar weer op. Vaak een dakterras en een tuin met verschillende cactussen. Wat woonden die mensen hier mooi!

Langs de zee had je uitzicht op de kust langs het stadje. Op kleine stukjes strand tussen het lava gesteente lagen mensen te bakken. Een enkeling was de warme zee ingegaan. Aan het eind de pier waar de veerboten naar de andere eilanden aankwamen en vertrokken en waar langs het haventje zeil- en motorbootjes vriendelijk en tevreden lagen te dobberen. Ik ging de andere kant uit. Eerst langs de mooi gelegen huizen, daarna langs een groot luxehotel. Hier hadden de toeristen meer te besteden. Het hotel had een tuin met gras en mooie planten die regelmatig beregend werden. Aan het eind van de bebouwde kom, waar het duingebied begon, was een naturisten hotel. Het duingebied had hier veel plaatsjes met gestapelde lavastenen afgebakend, door toeristen gebouwd als kratertjes. Het kon zomaar zijn dat er iemand opstond uit zo’n vulkaantje, gebruind en naakt, niets om het lijf. Als deze zich dan ook nog bukte om het handdoekje goed te leggen wist je helemaal niet meer waar je moest kijken omdat er totaal geen herkenning was van wat er te zien was. Ik bedacht me dat ik op zoek moest naar een ‘blur optie’ in mijn video editor. Het wende mensen, jong en oud, te zien met of zonder badkleding. Alsof er niets aan de hand was, liep ik verder.

Met minder lavastenen en meer zand.

Er waren stukken langs de kustlijn waar je de zee in kon. Met minder lavastenen en meer zand. Het zand was fijn, zacht om op te lopen en goed te vormen. Zo kon je een passend plekje maken om de badhanddoek uit te spreiden. Zo’n plekje had ik wel verdiend na een uur wandelen in de volle zon. De handdoek legde ik eerst over m’n tas, de sandalen erbovenop zodat de handdoek niet weg zou waaien. Direct de zee in. Het was heerlijk in het warme, heldere water. Doorkomen was geen probleem. Stress, problemen, vervelende herinneringen spoelden weg uit mijn hoofd, hoewel deze als enige nog boven water was. Waar was m’n baan? Waar waren m’n zorgen? Een volmaakte ontspanning, het paradijselijke gevoel waar de mens mee was begonnen. Hoelang was het dat ik daar als een zeemeerman in de warme, verkoelende, diamanten zee lag?

Uiteindelijk kroop ik weer op het droge. De handdoek kreeg ik met veel moeite, dankzij de wind, uitgespreid met aan het eind een comfortabel zandkussentje als hoofdeinde. M’n lichaam was al bijna droog gewaaid, ik legde het neer, ontspande het, deed m’n ogen dicht en liet de warmte van de zon als een saus het genieten benadrukken. Hier was het niet donker. Er was geen somberheid, geen ergernis, niets moeilijks, geen beslissingen, geen routine. Er was rust, rust en nog eens rust in m’n hoofd, lichaam en geest.

‘Spreekt u Hollands?’ hoorde ik een oud klinkende stem vragen boven uit de hemel. Met kracht weigerde ik m’n ogen open te doen. En ik was zeker niet van plan om te antwoorden. Echt geen zin in een gesprek nu. Laat me met die rust van de hoogste kwaliteit.
‘Ik zie dat u Hollands bent. Ik vergis me daar niet in. Bent u Hollands?’ vroeg de stem voor een bevestiging.

Wat een wijsneus, bedacht ik me. Ziet hij niet dat ik slaap? Z’n schaduw voelde ik over m’n bovenlijf. Ik kreeg niet de indruk dat hij het opgaf. Ik hield me slapend en hield het hengsel van mijn tas nog steviger vast. Na verloop van tijd merkte ik, dat hij naast me was gaan zitten. Ik hoorde hem puffen, zuchten en ik hoorde dat hij iets aanstak met een lucifer. Lekker die rook langs me heen. De lucht was niet te harden. Heel voorzichtig zette ik m’n rechteroog op een kier. Het is mijn slechte oog en vaag zag ik een oude man met onverzorgde bakkebaarden die in de richting van het gezinnetje naast mij keek. Hij had een dun gebreide wollen pet op z’n hoofd. Daaronder ontsnapte dun lichtgrijs haar waar al een tijd geen kam doorheen was gehaald.
Ik opende m’n linkeroog. Ik werd toch nieuwsgierig. Ineens draaide hij z’n oude hoofd naar me toe. Ik sloot m’n beide ogen maar te laat. ‘Nou?’ vroeg hij dwingend maar toch wel vriendelijk. Alsof ik hem al jaren kende, klaagde ik: ‘Laat me met ruh-hust.’

Ik hoorde niets meer, wachtte even en ging toch maar rechtop zitten. Zo had ik toch geen rust. In m’n ooghoeken zag ik dat hij lachte. Z’n gezicht was geschoren. De huid ging duidelijk al wat langer mee. Hij was gebruind en had een wit linnen overhemd aan. Om z’n hals lag een gouden ketting met een behoorlijk anker eraan. Ik kan hem daar nog altijd aan vastleggen, dacht ik. Ik vond hem niet te vertrouwen. ‘De toerist uithangen?’ vroeg hij richting zee kijkend.‘Yep,’ antwoordde ik. Kennelijk niet door iedereen gegund, dacht ik. De wind was feller geworden. De branding was nu best wel hevig. De vader van het gezinnetje deed voorzichtig met z’n kinderen. Ik zou niet meer de zee ingaan met deze branding. Een eerdere ervaring op Tenerife waarbij ik ondersteboven was geslagen, lag nog vers in m’n geheugen. Even had ik niet meer geweten wat onder en boven was. ’s Avonds onder de douche kwam het zwarte zand overal vandaan.

De kleuren van de zee waren prachtig. Onwerkelijk wit schuim vocht zich woedend boven de azuurblauwe golven uit maar berustte in het lot van sterven dicht bij het zand. Telkens werd de aanval weer ingezet met het benodigde intensieve ruisen. Dicht bij het zand was het water glashelder. Onschuldig spoelde het water over net belopen zand wat het water gretig opzoog. De kinderen vonden dat het water hun voetjes niet mocht raken en joelden als het natte met nog een schuimkraagje, toch won. De oude man las mijn gedachten: ‘Mooi hè?’ Het was eigenlijk wel prima zo. De rust kwam weer terug. Best wel relaxed zo met die oude man naast me die, zoals ik vermoedde, hier niet met Transavia was gekomen. Waarschijnlijk allang gepensioneerd en de kans gehad een huisje of appartementje te kopen op dit onechte mooie eiland. Ik was hier al over gaan dromen de eerste dag van onze vakantie. Hoe kon ik dit bereiken? Huis verkopen in Nederland, alles achterlaten en een nieuwe start maken? Hoe moest ik dit aanpakken?

‘Daar ligt mijn schat,’ zei de oude man.

‘Zie je daar dat eiland?’ hoorde ik naast me. ‘Met die hoge berg links. Dat is het eiland Lobos.’ Ik kende de kaart van de Canarische eilanden. Lobos was een klein eiland ten noordoosten van Corralejo. Een beschermd natuurgebied waar toeristen van mochten genieten. Nauwelijks bewoond.‘Daar ligt mijn schat,’ zei de oude man. ‘In een houten kist beplakt met spiegels. Geloof me, de kist bevat de mooiste juwelen van goud en zilver, gesmeed door de meest vakkundige smids van de 17e eeuw.’ Hij wachtte even en zei: ‘En ik kan er nog steeds niet bij.’ Enigszins wanhopig sloot hij af met: ‘Al eeuwen niet!’ Een nuchter mens had het voor lief genomen, maar ik voelde dat ik dit verhaal wilde horen. Had ik thuis wat te vertellen, dus ik kwam hem tegemoet. ‘Ik begrijp het niet helemaal. Wat wilt u me vertellen?’ De oude man begon diep te ademen. Z’n pijp waar die verschrikkelijke lucht vandaan kwam, was uitgegaan. Met gefronste wenkbrauwen haalde hij een leren tabakszakje tevoorschijn, haalde een pluk tabak eruit en stopte z’n pijp er mee. De pijp kwam uit een museum, constateerde ik. Weer ging het vuur erin met behulp van een lucifer. ‘Je bent de eerste sinds jaren die eens een keer wilt luisteren. Al die zotkoppen verklaarden mij voor gek. Ik zal je het verhaal vertellen.’ ‘Oké,’ zei ik, ‘kom maar op met je verhaal.’

‘Je ziet dat ik niet meer een van de jongste ben. Lang geleden had mijn vader een zeilboot, een smak, waarmee hij vanuit Holland lading vervoerde naar het zuiden. Hij kocht goed in Holland en verkocht het waar hij het maar kon slijten. In Oostende, Duinkerken en soms nog zuidelijker. Dat deed hij z’n hele leven al. De boot had hij nieuw laten maken toen z’n oude boot was gezonken, gewoon omdat die oud en verrot was. Hij voer met een broer en neven. Het ging hem best wel goed af. Toen we in Vlissingen woonden, kwam hij weken, soms maanden niet thuis. Moeders had altijd wel genoeg geld en kon er goed van leven, maar ze was altijd dolgelukkig als de smak van vaders weer in zicht kwam. Ik kon niet wachten om mee te gaan. Een vader is voor iedereen toch een held. Vooral omdat ik als jongen alleen was. Ik had drie zusjes. Moeders had het er maar moeilijk mee toen ik voor het eerst mee mocht. Vraag me niet hoe oud ik was, maar het was heel gewoon dat een jongen op een moment meeging. Als vaders visser was geweest, was ik misschien wel eerder mee gegaan.

Op zee was het heerlijk. We hadden niet veel ruimte maar het was best te doen met een man of vijf. M’n vader verkocht z’n goed en kocht ergens anders weer nieuwe spullen. Zo gingen we vaak weer terug met zout, papier, laken of ander goed waar genoeg kopers voor waren in Vlissingen of Amsterdam. Een enkele keer brachten we zelf goede Franse wijn mee terug! Het bracht genoeg op, voor zowel ons gezin als de andere mannen. Jaren ging dat best, ondanks dat de Engelsen ons weleens dwars lagen. Maar ook Engeland deden we aan als we het juiste goed konden verkopen. Totdat er weer een oorlog met de Engelsen uitbrak. We waren ons leven niet meer zeker. Ik was toen trouwens al een stuk ouder. Ik voer ’s nachts zelfstandig. Alles van m’n oom geleerd. Zeilen, navigeren, ik had het geleerd zoals ik lopen had geleerd.

Op een nacht toen we heel zuidelijk voeren, ongeveer bij Brest, schrok ik van een schot. Het kwam van een Engels oorlogsschip. Het was duidelijk dat we achterna gezeten werden. We wisten dat ze thuisvaarders uit Indië kaapten, maar waarom maakten ze jacht op z’n klein zeilschip als de onze? We hadden geen zin om gepakt te worden door de Engelse marine. Alles zouden we kwijt zijn. Ze kaapten en plunderden alles. We zetten alle zeilen bij op onze smak en kregen aardige vaart. We voeren verder naar het zuiden totdat we het land kwijt waren. De angst zat ons in de kelen. De Engelsen bleven ons volgen. Vaders besloot om meer naar het zuidwesten te sturen om ze kwijt te raken.

De hele kist was gemaakt van spiegels.

Dit lukte. Toen het licht was, zagen we de Engelsman niet meer maar ook geen enkele kust. Wat we toen wel zagen, was een sloep zonder mast. Het dobberde voor ons als een losgeslagen boot. Al snel waren we erbij. De stank was niet te harden. Er lagen drie mannen in. Zo dood als een pier en aangevreten door meeuwen. Vaders en oom vonden dat we in de sloep moesten kijken.
Al snel hadden we de boten vastgemaakt. Ik stapte als eerste over. Het was verschrikkelijk. De wanhoop was gewoon te zien en te ruiken. Er was niets meer over van het eten, water of wat dan ook. De mast was gebroken en er was geen zeil meer aanwezig.
Wat ik wel ontdekte, was een kist onder een deken. Toen ik de deken weghaalde, moest ik door het geschitter mijn ogen sluiten. De hele kist was gemaakt van spiegels. Het kostte me veel moeite de kist open te krijgen. Vaders werd ongeduldig. Toen de kist eenmaal opensprong, kon ik m’n ogen niet geloven. Ik schreeuwde het uit. Al snel stonden de vier mannen in de andere boot met open mond naar de schat te staren. Niemand kon het geloven. Een kist vol met gouden en zilveren juwelen. We begrepen nu waarom die Engelse schoften ons zo opgejaagd hadden. Ze hadden ons aangezien voor deze sloep hoewel onze smak wel groter was.
Wij hebben de kist snel bij ons aan boord genomen. De dode mannen rolden we in oude zeilen en lieten ze in de zee glijden.

We wisten echter nog steeds niet waar we waren. Bovendien bleef het uit het noorden waaien. We wilden terug, maar dat viel niet mee. Dagen probeerden we in het oosten de kust te bereiken, maar er kwam niets in zicht. Soms dachten we dat we weer een schip zagen. We wilden niet in Engelse handen vallen, dus stuurden we weer naar het zuiden met de wind mee.
Het werd ook als maar warmer en ons water raakte op. Eten hadden we genoeg. Er stonden vaten met gezouten vis en ingemaakte bonen. Het duurde maar en vaders en oom werden wanhopig. Zo zuidelijk waren ze nog nooit geweest. Ze kenden het hier niet. We voeren goed, maar toch kwamen we nergens. Bovendien had onze smak niet zo’n hoog vrij boord voor de golven die hier hoger waren dan langs de kusten waar we meestal voeren.

Na zo’n veertien dagen begon het veel harder te waaien. We konden vaart maken en ook pal naar het oosten. Toen, eindelijk, zagen we in het zuiden land. Het waren eilanden. Daar moesten we naar toe. Water halen en vragen waar we waren.
Het zag er echter niet erg bewoond uit. Ook was er bij het eerste eiland geen kust om aan te landen. Al snel waren we bij het volgende eiland, het eiland waar we nu zijn. Het was hier toenook niet zo makkelijk om aan land te komen. Je ziet die lavastenen in het zand. Toch vonden we een plek. We stuurden onze boot die kant op. Maar het waaide toen harder als nu.’
Hij hield op met vertellen. Het maakte duidelijk iets los bij de oude man.
‘Ik bleef alleen over,’ vervolgde hij. ‘De smak was helemaal stuk geslagen en vaders, oom en de anderen zijn in de branding gebleven.’

Het raakte hem nog steeds, zag ik. Na zoveel jaren? Na zoveel jaren? vroeg ik me ineens af. Hoe oud is hij dan? Over welke Engelse oorlog had hij het? Dan moest hij zo’n 400 jaar oud zijn. Of ouder? ‘Dan zou u nu 400 jaar of ouder zijn?’, vroeg ik hoogst verbaasd. ‘Dat kan wel kloppen. Dat zegt men hier. En ik ga gewoon niet eerder dood, totdat ik de schat weer heb. Ik heb de schat namelijk uit de boot of van wat daarvan over was weten te halen, toen ik zag dat iedereen dood was. Later heb ik de kist verborgen op Lobos, daar aan de overkant, om te voorkomen dat anderen het zouden stelen. De schat heb ik achtergelaten op die hoge berg aan de zuidkant. En ik ga hem halen als ik hulp kan krijgen. Ga je mee?’, sloot hij ongeduldig af.

‘Dan zou u nu 400 jaar of ouder zijn?’, vroeg ik hoogst verbaasd.

Het was bijna een vraag uit wanhoop. Kon hij dan pas doodgaan? Dan had hij er toch niks meer aan? Ik wist even niet meer wat ik ervan moest denken. Een man ouder dan 400 jaar? Was het niet een grote poppenkast? Maar waarom?‘Heb je weleens een dokter bezocht?’ vroeg ik lachend.
Traag begon hij nee te schudden en steeds heviger te snuiven alsof hij op stoom kwam. Verkeerd moment om te lachen, dacht ik. Na een tijdje kwam hij tot rust. ‘Ja, zo oud ben ik,’ beet hij me toe. Hij draaide z’n hoofd met forse bakkebaarden naar me toe. ‘Weet je wel hoe vaak ik een nieuw psalmenboek heb moeten kopen?’ vroeg hij woedend.

Ik stond even met een mond vol tanden. Z’n pijp en tabakszakje zagen er inderdaad ook gedateerd uit. Maar 400 jaar? Dat kon toch niet. ‘Heeft u al die tijd op dit eiland gewoond?’
‘Ja. Er woonde niet veel mensen hier. In het begin heb ik niemand gezien. Ik heb een hut gebouwd van lavastenen. Eten had ik nog uit de lading. Het klimaat is hier heel goed, dus ik heb het nooit koud gehad. Als je hier nat wordt, ben je zo weer droog. Later ben ik op zoek gegaan naar bewoners en ben zuidelijker vissers tegengekomen. Ik heb de hele ontwikkeling hier meegemaakt. Het aantal toeristen werd steeds meer. Het hele jaar door. Ook die Engelsen. Oh, wat kan ik me ergeren aan die lui. Wat die hebben veroorzaakt met hun oorlogen. Maar er waren kwamen ook Hollanders. Zo heb ik weer Hollands kunnen praten. Alleen niemand geloofde me ooit. Jij waarschijnlijk ook niet.’

‘Ja, jawel,’ loog ik. Hij zag het. Toch ging hij verder.‘De Spanjaarden kwamen. Later woonde ik met een Spaanse. Nu eigenlijk ook nog maar niet met dezelfde. De Spanjaarden waren best goed voor me. Uiteindelijk heb ik een huisje gekregen. En nog een, en nog een. Ze waren ook verbaasd dat ik niet doodging.’‘En waarom bent u zelf niet die schat weer gaan halen?’
‘Joh, toen ik ouder werd, ik weet niet eens hoe oud, was ik al versleten. Ik ben hier in leven gebleven door te gaan vissen. Nu krijg ik van verschillende vrienden te eten en mag wonen in een hok in het noorden van Corralejo. Ik kan me daar wassen, scheren en heb er een bed staan. Meer hoef ik niet. Maar ik ben te oud om dat goud en zilver alleen te halen. Niemand gelooft me. Alleen mag je er niet naar toe. Lobos is voor de toeristen. En niemand die me meeneemt. En hoe zou ik dan terug moeten komen? Ze laten me daar ook nooit alleen. Als jij me gelooft, huren we een boot en gaan er op een nacht naar toe. We halen die kist op. Je mag de inhoud hebben! En ik kan gaan rusten.’

‘Wat voor zin heeft die schat dan voor u? U kunt er niet meer lang van genieten.’
‘Daar gaat het juist om. Begrijp je het nu nog niet? Eerder kan ik niet dood.’ Hij riep het bijna uit. ‘Moet die schat daar soms voor eeuwig blijven? Ik gun het je, maar dan moet je wel met me meegaan. Dat goud en zilver heeft een grote waarde. Je kan er een prachtig huis mee kopen hier op dit eiland.’ Zo’n oude man. Dat kon toch niet. Wat zat erachter? Ik probeerde te verzinnen welk risico ik zou lopen. Ik zou gesnapt kunnen worden als we illegaal naar Lobos zouden varen. En het goud en zilver verkopen? Kon dat zo maar of moest dat ook buiten de wet om?
Al snel besloot ik dat het allemaal onzin was en de oude man een mooi verhaal op zichzelf. ‘Sorry,’ zei ik. ‘Ik ben bang dat ik ook een van de velen ben die geen gebruik maak van de mogelijkheid om rijk te worden.’ Ik pakte m’n boeltje bij elkaar en zag dat de oude man richting z’n schat staarde.

Ik zag hem ook nergens lopen.

Ik wachtte nog even met weglopen. Kijken of hij niet in lachen zou uitbarsten om z’n eigen grap. Maar nee, zijn blik liet Lobos niet los.‘Nou, goedemiddag dan. Het was fijn om zo’n mooi verhaal te horen. Misschien tot ziens.’Ik kreeg niet de indruk dat dat laatste de juiste slotzin was, maar een antwoord kwam er niet. Teruglopend keek ik een keer om. Hij zat er nog. Kort daarna keek ik nog eens, maar toen was hij verdwenen. Ik zag hem ook nergens lopen. Hij woonde toch in het stadje? Maar dan moest hij toch ook deze kant op? Ik liet mijn ogen over het mooie strand gaan, maar er was geen spoor meer van een oude man. Ik gaf het op en keek niet meer achterom.

We hadden verder een heerlijke vakantie. Ik heb het verhaal in een andere vorm aan m’n vrouw verteld. Ze zou het toch allemaal onzin vinden, dat wist ik zeker. Het bleef me echter wel bezighouden maar op een aangename manier. Stel dat ik genoeg goud en zilver had om hier een woning te kopen. Lekker bij de kust. Een terrasje op het dak. Het huisje hoefde echt niet groot te zijn. Een tuintje met cactussen met kleine lavasteentjes als ondergrond. Nee, een zwembad hoefde ik niet in de tuin, maar wel een extra kamer voor logees. En beneden een schuifpui naar m’n tuintje met terras. Waar de ligstoelen staan. En m’n oude Mercedes importeren in een container. Hoe zou het staan, een Spaans kentekenplaat in plaats van zo’n gele Nederlandse? Waar zou die oude baas wonen? Ik heb meerdere wandelingen gemaakt door Corralejo, ook door het niet-toeristische deel. De oude man kwam ik echter niet tegen. Ach, het was allemaal onzin. Tot een andere conclusie kwam ik niet.

Een directe vlucht zou ons terugbrengen naar Schiphol. Ons vliegtuig – ook nu gevuld met tweehonderd toeristen – was op tijd en wij, met net zoveel medetoeristen, konden instappen. Veel dezelfde als wijzelf. Grijs, sommige moeilijk lopend. Sommige getekend door het leven. Bijna allemaal met z’n tweeën, nu eind september. Een enkeling nog steeds heel verliefd of misschien wel weer verliefd. ‘Geniet ervan,’ had de man, iets ouder als ik, mij toegewenst, toen hij m’n oude Mercedes van me overnam om te parkeren. ‘En van elkaar!’ benadrukte hij nog, terwijl hij in m’n mooie, van tevoren schoongemaakte auto stapte. Ik moest erom glimlachen toen we stonden te wachten bij de incheckbalie. Ik hoopte dat hij de auto ook weer aan mij zou afleveren, want dan kon ik hem vertellen dat we inderdaad hadden genoten. Ook van elkaar.

Het was bovennatuurlijk toen we opstegen in de avondschemering. Het is zo decadent hoe wij ons laten vervoeren naar- en van onze schitterende vakantiebestemmingen. Maar toch, de herinnering, de rust, het klimaat en nu die snelheid, die druk in de rug, weer teruggeduwd naar huis. Het steeds kleiner wordende wereldje waar we veertien dagen hadden vertoefd. De wegen werden smaller en korter. De huizen werden kleiner. Het beleefde zou groot blijven. Samengevat in foto’s en video. Het niet meer af te nemen stukje uit ons leven.

Een weerspiegeling

We vlogen noordelijk. Links lag Corralejo en na een kleine draai zag ik Lobos. Hoe zou het zijn met die oude man? Lobos werd ook kleiner. Een hoge berg in het noorden. Ineens zag ik aan de zuidkant van de berg iets flikkeren. Het duurde een paar seconden. Een weerspiegeling. De ondergaande zon spiegelde in iets wat daar aan de zuidkant van de berg lag. Een spiegel. Ik moest denken aan de locatie die de oude man had aangegeven en aan de kist beplakt met spiegels. Ik wilde opstaan maar realiseerde dat ik vast zat.

Cor Vonk

 

Reacties

Reacties