Sailing Sea Rover: In vliegende storm
En toen belandden we ineens in een vliegende storm. Hij kwam achter ons aan, dat wisten we. En hij zou achter ons blijven, dat was voorspeld. We rekenden op een lekker windje zodat we misschien 8 knopen snelheid zouden kunnen halen, maar dat windje werd een regelrechte storm met angstaanjagende windvlagen van 45 knopen.
Woensdagmiddag vertrokken we vol goede moed. Dit zou zou een van de laatste grote dag&nacht etappes moeten worden die het 13 meter lange zeilschip de Sailing Sea Rover met zoon en kapitein Dickie Rensen zou afleggen tussen Lefkas en Rotterdam. Een zeiltocht van bijna 3500 nautische mijlen met wisselende crews.
In Lissabon stapte ik aan boord. Niet als zeiler maar als kokkie want het moreel aan boord kan een culinaire opkikker soms best gebruiken.
Een straffe wind blies ons met een vaartje van ruim 8 knopen noordwaarts. De crew, de Welshman James en de Italiaan Diego hadden er lol in om op aanwijzing van Dick de zeilen zo scherp mogelijk af te stellen. Beter kon niet, ondanks de hoge golven sneden we door het ijskoude water. Dit was zeilen op zijn best. Het lukte me ondanks het schudden en schommelen van de boot zelfs een Spaanse stoofpot voor later in de avond in elkaar te flansen. Inmiddels was ik er wel aan gewend me met mijn knieën klemvast te zetten tussen het keukenblok en de houten zitting van de bank in het leefgedeelte van het schip. Wie niet onverwachts gekatapulteerd wilde worden door de hoge golven moest slim zijn.
Af en toe stak ik mijn hoofd uit de kajuit. Daar in de verte lagen de ‘White Cliffs of Dover’. Maar aan de andere kant van de boot zag ik het onheil al naderen. Wolken kleurden van grijs naar zwart. De felle laatste zonnestralen prikten precies voor het schip in het witte schuimende water, alsof ze ons wilden beletten weg te vluchten. De wind zette een paar tandjes bij. De boot reageerde meteen en Dick liet het zeil noodgedwongen reven tot halverwege de giek.
En toen werd het pikkedonker in het Kanaal. Niet helemaal want de SEA ROVER werd omringd door tientallen lichten van vissersschepen en tankers zo hoog als flatgebouwen in de Amsterdamse Bijlmer. In de verte gloeiden de rode lichten van windmolenparken. Hoever stonden die molens van ons vandaan? Twee kilometer zagen we op de kaart. Het leek slechts een luttele tweehonderd meter.
De wind nam nog meer in kracht toe. De SEA ROVER klapte op de golven waarvan sommige over het dek heen spoelden. Doorweekte zeilpakken, klappertanden, gevoelloze en gerimpelde handen. Wat te doen? Kort beraad in de cockpit met captain en crew. Een haven binnenlopen? Welke? Nieuwpoort in België? Onbegonnen werk. Door de tegenwind en het afnemende getij zouden we dan met een vaartje van slechts 2 knopen op die haven af koersen. Dat zou 10 lange uren duren. Doorgaan dus. Richting Zeeland, met de tanden op elkaar en koud tot op het bot. Diego in de kajuit. Hij moest kaartlezen en waarschuwen voor schepen die te dichtbij kwamen.
Dick en James achter het roer waar ze elkaar afwisselden en probeerden het schip zo behendig mogelijk door de golven te sturen, laverend langs vracht- en vissersschepen. Als het te erg werd en ze geen enkel gevoel meer in hun handen hadden, doken ze de kajuit in om ze te warmen bij het gasstel dat ik had ontstoken en waarop een omgekeerde ovenschaal onder de vlammen dienst lag te doen als kachel.
En ik? Ik verkeerde in doodsangst. Bang dat het schip in stukken zou breken door de enorme klappen die het op de golven maakte. Of dat een van de bemanningsleden overboord zou spoelen, ook al was iedereen stevig gezekerd. Of dat de mast en de ijzeren kabels – de stagen – zouden breken. Later zou Dick lachend zeggen dat hij een betonschaar bij zich had om de staaldraden door te knippen en desnoods zonder mast verder te varen.
De storm begon op woensdag 21.00 uur en loeide ‘s nachts in volle hevigheid. Op dat moment voeren we door de razende storm langs de noordelijke kust van België op weg naar Marina Roompot in Kamperland die ons een schuilplaats moest bieden. Om zeven uur ‘s morgens motorden we door de Roompotsluis. Weg van de golven, weg van de wind het vlakke water achter de beschutting tegemoet. Een oase van rust in vergelijking met de woeste zee buiten het sluizencomplex.
Waren ze bang geweest, vroeg ik tijdens het aankomst biertje om 08.00 uur ‘s morgen.
“Bang”?
“Ongerust. Dat wel,” zei Diego.
“Mijn boot kan niet zinken,” vulde Dick aan.
En daarmee was voor deze dag alles gezegd.
Rik Rensen – 19 november