De man achter Rutte
De omstandigheden voor mij zijn niet veel veranderd. Elly en ik leven redelijk geïsoleerd van onze medemens. We werken aan de toekomst. Ik ontwerp zeilende vrachtschepen en Elly maakt anti-CO2 tassen van gebruikt materiaal. Het virus waart rond als een zware mist.
Ik zat in de tuin achter het huisje. In de verte keek het paard naar me. In de notenboom vochten vinken. Ze probeerden hun plek voor hun nest te veroveren. Rosa, de hond, keek ook naar het paard. Ze was gebiologeerd door dat dier. De zon scheen door een nevel van wolken en ging langzaam richting het westen en zakte en ik had niets door. Ik merkte niets. Ik zag niets dan alleen mijn omgeving. Het gras dat te hoog door schoot, het dak waarvan sommige leien vervangen moesten worden. De muur kon ook een verfje gebruiken, maar ik voelde niets en toch stond er iets te gebeuren.
Ik moest aan de toespraak van minister-president Rutte denken, waarin hij het had over groepsimmuniteit. Maar eigenlijk dacht ik niet aan zijn lege woorden, maar aan het portret dat op de achtergrond, vorsend, samen met hem, naar ons keek. Thorbecke. Allemachtig, dat had ik ook in een van mijn boeken gebruikt.
Ik voelde me onaangenaam verrast door dat portret. Ik werd toen bijna kwaad en nu weer. Hij wilde ons iets zeggen en nu weet ik ook wat.
Rook ik iets, nee, ja, de tractor die net voorbij was gekomen en waarvan de dieselgeur even mijn neus beroerde. Was het op dat moment dat ik aan mijn schip dacht? Wanneer de oude tweecilinder werd gestart, kon hij ook zo stinken. Maar ik moest ook aan de geur van de zee denken en op datzelfde moment verscheen hij om de hoek van de schuur.
Ik schrok en toch raakte ik geen enkel moment in paniek. Hij moest anderhalve meter afstand houden, ging het door me heen. De man liep krom alsof hij tegen de storm in liep, zijn pet als een helm naar voren gestoken. Daaronder de grijze das, de zwarte jas, de zwarte broek en de hoge geveterde schoenen. Hij liep op me af, gevolgd door een grote witte hond. Ik hoorde Rosa grommen, maar zij viel stil toen de man rechtop ging staan.
Nee maar, nee maar, ging het alsmaar door me heen. Dat kan toch niet waar zijn, Kapitein Blom. Hij glimlachte, keek me aan en zei: ‘Dat is lang geleden, niet dan?’
Ik kon geen woord uitbrengen. Ik had hem maar één keer gezien, maar ik wist alles van hem. Hij was de man die me opdracht had gegeven om het leven van Kapitein van Linden op papier te zetten. Toen ik hem ontmoette, was Van Linden zijn stuurman.
‘Het stormt’, zei hij. ‘Kun je voor wat beschutting zorgen?’
Ik pakte de stoel die naast me stond op en zette die dichter tegen het huisje aan. Hij ging zitten en ook ik verplaatste mijn stoel. Hij had me geen hand gegeven.
‘Het stormt. Wat een verschrikkelijk weer.’
Ik knikte. ‘U hebt gelijk. De zeilen waaien uit de lijken.’
‘Ja’, zei hij, ‘dat komt ervan als je niet op tijd bent.’ De reusachtige hond ging naast hem zitten. Ik kende de hond goed. Het was de hond die kapitein Van Linden vergezelde wanneer hij hulp nodig had. Waren zij hier nu samen om mij hulp te bieden?
Ik geef toe, ik weet me geen raad met deze tijd, met het virus. Allemaal meningen van betweters, van mensen die je alleen maar in verwarring brengen. Minister-president Rutte en Thorbecke voorop. Het is een chaos in mijn hoofd.
‘Mag ik wat water?’, vroeg Blom. Ik ging het huisje binnen en bracht hem het gewenste. Ik schoof het kleine gele tafeltje naar hem toe en zette het glas erop. Hij nam een klein slokje. Even zwegen we en toen zei hij: ‘Je weet wie ik ben. Ik weet iets meer van het verleden en over de toekomst. Wat wil je vragen.’
Ik dacht even na en begon te vertellen waar ik aan dacht net voordat hij kwam. ‘Wat weet u van Thorbecke wat wij niet weten?’ Ik pakte mijn mobiele telefoon en liet hem de foto van onze minister-president zien met op de achtergrond de foto van Thorbecke.
‘Vertel me wat die man op de voorgrond jullie te vertellen had.’
En ik vertelde hem over het virus en over groepsimmuniteit. Even zag ik een flikkering in Bloms zwarte ogen. Hij wachtte, voordat hij zei: ‘Thorbecke heeft twee zonen verloren aan de moeraskoorts. Beiden waren zeelieden. De een werd op zee begraven en de ander vond zijn laatste rustplaats in China.’
Ik keek hem verbaasd aan. ‘Nee, dat kan toch niet.’
‘Ik kan geen andere reden bedenken’, reageerde Blom. ‘Met dat portret op de achtergrond wil hij jullie waarschuwen: “Ik heb mijn twee zonen aan een ziekte verloren waar we in die tijd ook geen antwoord op hadden.”
‘Dat gaat me echt te ver. Die man is wel geschiedenisleraar, maar ik vraag me af of hij hier iets van weet. Nee,’ zei ik, ‘hij gebruikt zijn portret, denk ik, om Thorbeckes idealen op ons over te dragen.’
Blom aaide de hond, terwijl hij luisterde. Hij nam nog een slok.
‘Nee,’ zei ik, ‘hij wil dat we onze eigen verantwoordelijkheid nemen. Hij wil dat we er met z’n allen voor zorgen het virus de baas te worden.’ De kapitein draaide zijn hoofd naar me op.
‘Het stormt,’ zei hij. ‘Er staat een zware zee.’ Vervolgens vroeg hij me om verder dan het portret en die Rutte te kijken. ‘Wat zie je dan?’
Ik keek op en terwijl ik aan de woorden in mijn boeken dacht, zag ik hem staan. Kapitein Van Linden, leunend tegen het lijwant, turend naar de onrustige horizon. Daarna keek hij naar zijn mannen die onder de bak beschutting zochten tegen het helse weer. Ze zien hem staan, daar in de volle storm. Ze weten dat hij de juiste maatregelen neemt om hen en het schip door de storm te lozen en hij weet dat ze zijn orders zullen uitvoeren.
Dan ben ik weer in de tuin. Ik zie nog net de hond om de hoek verdwijnen. Rosa komt naar me toe en ik hoor Elly roepen. Het is tijd om te gaan eten.