‘Deze storm kwam iets te vroeg’
Met mijn handen houd ik mijn klem tussen de keuken en de kaartentafel.
De boot klapt 45 graden naar bakboord.
‘Geer!’ Cornell glijdt van de bank de kuip in. De wind giert zo hard dat ik hem amper kan verstaan. Dan vallen we naar stuurboord. De tafel in de kajuit klapt open en ik val tegen de kaartentafel aan. We liggen plat…
Zuid Engeland, Frankrijk en via België terug. Dat is het idee. Alleen de wind is het daar niet mee eens en op advies van andere zeilers besluiten we op het laatste moment naar Noord Engeland te gaan, Whitby. Iets meer dan 200 mijl vanaf Den Helder. Precies wat we willen, het wordt voor ons samen de tweede oversteek op onze X-yachts 302, Xtra Dry en we willen heel graag twee nachten op zee doorbrengen. Met een prachtige halve wind en onder de warme zon surfen we richting het noorden.
Blauwe heuvels
Na 100 mijl stopt onze stuurautomaat ermee. We zijn halverwege en zitten aan de helmstok vast. Met lijnen aan de reling probeer ik zelf een stuurautomaat te creëren. Het lukt niet. Ik geef me over en kijk over de horizon. Is het land of zijn het wolken? De zon is nog maar net op. JA! Land in zicht. Ik kijk naar de blauwe heuvels die veranderen in bruine hoge kliffen met een groen dak. Prachtig hoe een landschap verandert naarmate je dichterbij komt. Boven op een heuvel zie ik de grillige vorm van de Abbey van Whitby tevoorschijn komen. Ik maak Cornell wakker. De eerste vissersbootjes varen tussen de hoge pilaren van de pier naar buiten. Meeuwen schreeuwen om de eerste vis. Het geluid is oorverdovend na twee dagen op zee. We roepen de brugwachter op en na 43 uur liggen we in Whitby.
Meeuwen schreeuwen om de eerste vis…
Druk
We nemen aan boord een Engels ontbijt en duiken nog even onze kooi in. Rond het middaguur gaan we op pad. Het is druk in Whitby. Langs de kade staan jong en oud met een lijntje en een emmer krabben te vangen. De boulevard is gevuld met gok- en speelhallen, vis en chips tenten en de meeuwen proberen boven het geluid van de honderden mensen op straat uit te komen. We duiken de kleine straatjes achter de boulevard in, klimmen naar de Abbey opzoek naar ridders en vluchten de pub in voor een pint. Daar vallen we op als buitenlanders en we vertellen vol trots dat we hier naartoe zijn gezeild.
‘You must go to Runswick Bay,’ zegt een meisje aan de bar. Ik geniet van haar heerlijke platte Engelse tongval.
Voor anker
Na twee dagen zijn we de drukte zat en gaan naar Runswick Bay. Het is nog heel fris wanneer we ’s ochtends vroeg vertrekken.
‘Straks gaan we voor anker en moeten we vanwege de kou de hele dag binnen zitten,’ Cornell kijkt naar de zon achter de grijze wolken.
‘Laten we die kant uit varen en kijken wat het weer doet.’
Het is 6 mijl richting het noorden. De zon komt door. Ons zeilpak gaat uit en in korte broek gooien we het anker uit.
‘Het lijkt we of we in Italië zijn,’ lach ik.
Groene bergen, een geel zandstrand, knalblauwe zee en een klein dorpje in de heuvels. Sprookjesachtig.
‘Dit is het best bewaarde geheim van Engeland.’
You’re Dutch, you’re not afraid, are you?
De volgende dag varen we naar Scarborough om ons nieuwe stuurautomaat op te halen.
‘We moeten een plan maken,’ Cornell heeft het weerbericht voor zich. ‘Het wordt de hele week slecht op de Noordzee. Ik denk dat het verstandig is dat we morgen vertrekken, dan zijn we voor de hel losbarst op Vlieland.’
Samen kijken we naar de weerkaart van de Noordzee die geel, oranje en zelfs later in de week rood kleurt. We willen zo snel mogelijk vertrekken, maar moeten wachten op de stuurautomaat en de monteur die een nieuwe stekker moet installeren. We leggen de monteur uit dat we haast hebben. Er is windkracht 5 voorspeld.
‘You’re Dutch, you’re not afraid, are you?’ zegt de monteur. ‘You can beat that.’
Iets te vroeg
Om 12.30 uur gooien we de trossen los. Er is weinig wind en we zetten de motor bij. Aan het einde van de middag trekt de wind aan en mag het gebrul weer uit. De eerste nacht lopen we met 14 knopen wind heerlijk door het water. We worden getrakteerd door een prachtige zonsopkomst en in bikini breng ik met een goed boek de dag door.
‘Alles loopt volgens plan,’ zegt Cornell. ‘Als we zo doorvaren dan zijn wij voor vijf uur ’s ochtends op Vlieland. Op tijd binnen voor de storm.’
Misschien hebben we iets te vroeg gejuicht. De wind zakt in en we willen de motor aanzetten, maar we zien dat er nog maar heel weinig diesel in de tank zit. Hoe kan dat?
We besluiten een uurtje de motor bij te zetten. Gelukkig begint het weer te waaien, de wind is gedraaid en aan de wind varen we verder. Cornell gaat te bed en wanneer ik iets te drinken wil pakken zie ik dat er olie/diesel onder de vloer vandaan komt.
Ik maak Cornell wakker en til de vloer omhoog. Het is niet veel wat er ligt, maar het hoort daar niet.
‘Het is olie van de motor,’ zegt Cornell. ‘Komt misschien omdat we de hele tijd schuin liggen.’
Zolang we zeilen is er niets aan de hand. We gaan vooruit en Vlieland komt steeds dichterbij.
We liggen plat
De avond valt en ik duik de kooi in. Nog steeds 12/14 knopen wind. Wel tegen, dus we moeten opkruisen. Ik word door de golven in slaap gewiegd en na een paar uur word ik wakker omdat de boot ligt te stampen. Mijn horloge geeft 00:15 aan, tijd om te wisselen.
‘Gaat het vriendje? Moeten we reven?’
‘Ja, laten we dat doen.’
Ik stap de kooi uit. De zeilen beginnen te klapperen en de boot hobbelt als een op hol geslagen paard over de golven.
‘Geer!’ Cornell glijdt van de bank de kuip in. De wind giert zo hard dat ik hem amper kan verstaan. Dan vallen we naar stuurboord. De tafel in de kajuit klapt open en ik val tegen de kaartentafel aan. We liggen plat, komen direct weer overeind. In die tussentijd heeft Cornell de motor aangezet.
‘Het grootzeil moet naar beneden.’
Ik gooi de klem open en het zeil zakt een stukje. Ik sta op hemd en onderbroek in de kuip en trek de tweede reef aan.
‘Ik moet me even aankleden. Gaat het?’
‘Ja, de fok moet ook in. Ik denk dat de motor stuk is, die is weer uitgevallen,’ Cornell probeert de boot onder controle te krijgen. Het is aardedonker. Ik hijs me in mijn pak en laarzen, gooi mijn reddingsvest alvast in de kuip. Ik wil zo snel mogelijk naar buiten om de zeilen verder te reven. Een golf slaat in de kuip en mijn reddingsvest ontploft.
De slagregen klettert horizontaal in ons gezicht…
Ik kijk naar de windmeter; 50 knopen wind. Door een flinke bliksemschicht is onze wereld voor even verlicht. Ik zie dat het grootzeil voor een deel om de verstaging is geslagen. De slagregen klettert horizontaal in ons gezicht.
‘Ik durf de motor niet aan te zetten,’ roept Cornell boven de wind uit.
We gooien de schoot van het grootzeil nog losser en rollen de genua voor een groot deel in.
‘Hoe voelt het roer?’
‘Goed. Rustig.’
Weer een bliksemschicht, heel dichtbij en een horizon vol lampjes.
‘Waar zijn we eigenlijk?’ Ik pak de Ipad die verbonden is aan de plotter. ‘We zitten midden in de traffic lane! Er komen drie tankers aan en we varen recht op een booreiland af.’
We varen een stukje mee in de traffic lane totdat we een gaatje vinden en de snelweg haaks kunnen oversteken.
Wat gebeurt er als de bliksem inslaat?
Om ons heen schittert en knettert het van de bliksem. De wind is hard, maar stabiel. Cornell loopt naar voren om het tweede rif aan de mast vast te maken. Wanneer de hemel is verlicht zien we hoe hoog de golven zijn. Inmiddels varen we halve wind en we hebben de boot onder controle. De schrik zit er goed in, bang ben ik niet.
Ik wrijf over Cornells been.
Hij lacht: ‘Ik ben niet bang.’
‘Ik ook niet, maar de bliksem vind ik wel eng. Wat gebeurt er eigenlijk als die inslaat?’
‘Geen idee.’
Ook denk ik aan de motor, is die nou stuk of niet? Een zorg voor later, nog 50 mijl te gaan.
‘Hoe laat is het eigenlijk?’
Ik kijk op de Ipad: ‘Half twee, het duurt nog uren voordat het licht is.’
Stilletjes zitten we in de kuip. In de verte zien we af en toe een vuurbal verschijnen in de lucht.
‘Er komt nog meer aan,’ zeg ik. ‘Moeten we onze koers niet wijzigen? We varen nu richting de storm, volgens mij.’
‘Het blikt overal. Kijk maar om je heen.’
Cornell heeft gelijk.
‘Vlieland is het snelst en veiligst om aan te lopen.’
Ik pak de zaklamp en richt die op de zeilen.
‘Zo te zien hebben we geen schade,’ zeg ik opgelucht. ‘Deze storm kwam iets te vroeg.’
‘Deze storm kwam echt als een donderklap bij heldere hemel. Ik had 12 knopen wind, liep 5 knopen en toen BAM!’
‘Vind je het nog wel leuk? Het zeilen?’
‘Natuurlijk, dit hoort er ook bij.’
Langzamerhand wordt het licht. Met 27 knopen wind varen we richting Vlieland. De golven zijn zeker één meter hoog.
Voorzichtig start ik de motor. Gelukkig hij doet het nog…
‘Zet maar weer uit, want we hebben bijna geen diesel meer,’ zegt Cornell.
De vloer in de kajuit is spekglad van de olie of diesel, we zijn er nog niet uit wat het is. We zeilen door tot de haveningang van Vlieland.
‘Er liggen gewoon mensen op het strand. Ze moesten eens weten wat hier op zee aan de hand is,’ lach ik.
Het is 48 uur later en ik roep de havenmeester op: ‘Dit is Xtra Dry, we komen van zee en hebben wellicht wat stormschade en motorproblemen mogen we naar binnen.’
We krijgen een box aangewezen en worden opgevangen door onze nieuwe buren. Ze horen het relaas van de nacht aan. De korsten van het zoute water plakt op ons gezicht. Ik pak een biertje uit de koelkast, die is nog best koud.
‘Proost vriend! Op onze eerste storm.’