Piepend polyester
Ik heb dit jaar nog nooit zo vaak mijn tas gepakt. En ik vind het geweldig.
‘Jullie komen zeker net aan,’ zegt de vrouw kattig die op de punt van haar boot staat. Ze probeert me af te duwen. ‘En dan lekker voordringen. Wij wachten al een schutting. Asociaal zijn jullie.’
We liggen voor de Lorentzsluizen en kunnen geen kant meer op. Voor me krioelt het van de boten en achter me dobberen er ook tientallen.
‘Ik heb hier geen zin in,’ zeg ik. ‘Ik ga weer achteruit.’
‘Hoe dan?’ Cornell probeert te voorkomen dat een andere boot zich in de zijkant boort.
Ik kijk naar achteren waar een anker mijn nek bijna raakt. Een jongetje van nog niet eens zeven jaar probeert met een boei er tussen te komen. Gelukkig is daar zijn moeder en met haar voet duwt ze de boot af. Onze vlag blijft hangen in hun preekstoel.
‘Daar gaat de vlag,’ roept Cornell.
‘Naar achteren,’ roept de vrouw naar haar man achter het stuur. ‘Die vrouw is niet goed wijs.’ Ze wijst naar de vrouw die me eerder een standje gaf.
‘We komen toch net allemaal onder dezelfde brug door,’ zeg ik verbaast.
‘Mensen die niet kunnen varen kunnen beter thuis blijven,’ zegt ze hoofdschuddend.
En zo wachten we op nog een schutting en dobberen we bijna twee uur voor de Lorentzsluizen om richting huis te zeilen.
‘Briefjes van honderd verscheuren’
Ik heb dit jaar nog nooit zo vaak mijn tas gepakt. En ik vind het geweldig. Er staat weer een zeiltrip op het programma. Dit keer iets dichter bij huis dan het Engelse Chatham of het Noorse Bergen. Terschelling. Thuis blader ik door een oud zeilboek van Hans Vandersmisse. Ik grinnik bij het lezen waarom het zeilen sinds de jaren 60 zo populair is geworden: “Wie zich vergewist van de aanschafprijs van zeewaardige jachten en wie de enge verhalen leest van het legioen wereldzeilers, begrijpt er minder van. Het was de Duke of Edinburgh die zeezeilen omschreef als: ‘Gekleed in een oliejas onder de douche staan terwijl je briefjes van honderd verscheurt…’ Hoe men het ook wendt of keert, het is een onoplosbaar raadsel waarom…”
Ik sla het boek dicht en heb nog meer zin in de zeilreis naar Terschelling. Met een mooie halve wind zeilen we naar Enkhuizen.
‘Wat gaan we doen?’ We varen de sluis uit. ‘Stavoren of Makkum?’
Cornell haalt zijn schouders op: ‘We kunnen ook naar Harlingen.’
‘We kijken wel hoever we komen.’
Uiteindelijk kiezen we voor de Marina van Makkum. We meren aan naast twee jongens van 18 jaar die ook net zijn aangekomen met hun 27ft.
‘Mooie boot,’ roepen ze. ‘Een X Yacht.’
‘Ja dat klopt. Dankjewel,’ zeg ik trots.
‘En waar komen jullie vandaan?’
‘Vanaf het Alkmaardermeer.’
‘Wat goed.’
‘Lusten jullie een biertje?’ Cornell reikt ze een blikje aan.
‘Lekker.’
Tetris spelletje
De volgende morgen zwaaien de jongens ons uit. Zij gaan terug naar Akersloot en wij gaan de zee op. De zon perst zich door de dikke witte bewolking. Voor Harlingen spot ik het eerste zeehondje. Ik denk terug aan de Duke of Edinburgh. Het is niet altijd kommer en kwel. Er vallen nu briefjes van honderd uit de lucht. Dit zou ik echt nooit willen missen.
‘Nu wordt het pas echt spannend,’ zeg ik wanneer we de haven van Terschelling aanlopen. ‘Wat doen we als de haven vol zit?’
‘Dan gaan we de Noordzee op,’ lacht Cornell.
Ik roep de havenmeester op.
‘Je mag hierin,’ roept hij vanuit zijn rubberbootje.
‘Moeten we hier tussen?’ Ik kijk naar de rijen vol zeiljachten. ‘We moeten er achteruit in.’
‘Dat gaat lukken.’ Cornell manoeuvreert als een Tetris spelletje de boot naar achteren. Na ons meert er direct een andere boot aan.
‘Ik vind dit geweldig,’ zeg ik tegen Cornell. ‘De rust op het water en dan het bruisende leven hier in de haven.’
‘Ik heb jullie net op het Wad op de foto gezet,’ zegt een meisje enthousiast.
‘Dit past echt net,’ zegt haar moeder die de boot tussen alle andere probeert aan te meren.
We helpen ze met de lijnen en de foto die het meisje heeft gemaakt is echt fantastisch.
‘Die gaat zeker aan de muur,’ zegt Cornell.
Helaas moeten de twee dames weer verplaatsen want het is toch te krap. Vol bewondering kijk ik om me heen. Zoveel zeiljachten. Mensen zitten met een borrel in hun kuip terwijl hun kinderen rennen over de steigers en met spek aan een hengeltje krabben proberen te vangen.
‘Ik vind dit geweldig,’ zeg ik tegen Cornell. ‘De rust op het water en dan het bruisende leven hier in de haven.’
De achterbuurman meldt zich: ‘Ik wil morgenochtend vertrekken.’
‘We zijn hier voor het eerst. Hoe gaat dat te werk?’
‘Die voor jullie gaat ook morgen weg. Dus dan kunnen jullie op zijn plek en dan kan ik er uit.’
‘Ik vind het prima. Toch niet te vroeg hoor?’
‘Jullie hoeven niet weg hoor,’ roept een andere schipper. ‘Want hij gaat ook weg.’ Hij wijst naar de andere kant.
‘Helemaal perfect. Dan kunnen we uitslapen. Het is immers vakantie.’
‘Bloed ik’
Twee dagen lang genieten we volop van Terschelling. We huren een fiets en bezoeken Hessel die zelfs voor Cornell Jersey Girl van Tom Waits zingt. Van mijn oud collega’s van de regionale omroep NH heb ik voor mijn afscheid een dinerbon gekregen van een sterrenrestaurant. Het eten en de Portugese wijnen die we krijgen zijn heerlijk. Terschelling heeft ons verwend. De terugreis over het Wad verloopt soepel en weer vallen briefjes van honderd uit de lucht.
Totdat we bij de sluis van Kornwerderzand zijn.
‘Waar komen al die boten vandaan.’ Het krioelt er van de zeiljachten, charterschepen en motorboten.
‘Moet dit allemaal door de sluis.’ Cornell kijkt ook verbaast om zich heen.
De brug gaat gelukkig snel open en dan is het wachten op de eerste schutting. We komen niet eens in de buurt van de sluis. Na tientallen minuten springt het licht weer op groen. Iedereen dringt naar voren.
‘Hé. Pas op! Kijk uit!,’ wordt er geschreeuwd. Ik hoor een raar piepend geluid.
‘Wat was dat?’
‘Piepend polyester,’ Cornell wijst naar de twee boten. ‘Die kunnen straks na de sluis schadeformuliertjes invullen.’
Ook de volgende schutting missen we doordat ik er op word gewezen dat ik niet mag voordringen.
‘Ben er nu wel klaar mee,’ zucht ik. We dobberen al ruim een uur in de kom voor de sluis.
‘Ik neem het roer wel over,’ zegt Cornell.
Na een half uur gaan de sluis deuren weer open. Eindelijk kunnen we mee. We zien de twee boten die tegen elkaar zaten bij de wachtsteiger achter de sluis gegevens uitwisselen. Op het IJsselmeer hijsen we weer de zeilen en varen we voor de wind richting Enkhuizen. Surfend over de golven vergeet ik het lange wachten in de sluis.
BAM! De wind valt in de andere kant van het zeil.
‘Cornell!’
Te laat klapgijp.
Cornell wrijft over zijn nek. ‘Bloed ik.’
‘Ja een beetje. Hoe kan dat nou?’
‘De lijnen van de schot zijn tegen me aangekomen.’ Twee rode striemen lopen over zijn nek.
Moe en hongerig komen we ’s avonds aan in de Buitenhaven van Enkhuizen. De schipper waar we naast liggen is zeer behulpzaam en helpt met de lijnen en het stroom. Cornell beloond hem met een bordje goulash die hij heeft gemaakt.
We drinken onze laatste twee blikjes bier. Morgen weer terug naar onze thuishaven Volendam.
‘Wat wordt onze volgende reis?’
Gerie Smit