De kermisattractie van Urk

champagne-urk

De wind trekt aan en de boot hobbelt als een paard over de pikzwarte golven. Het voelt alsof we door teer varen. We zijn niet eens op zee, maar voor het eerst op het IJsselmeer. Bestemming Urk.

‘Hoe kan het dat onze X niet hoog aan de wind kan varen?’, roep ik tegen de wind in naar Cornell. Het is de eerste lange tocht op onze eerste boot. Een X-302. Een X-Yacht van ruim twintig jaar oud, al is dat niet te zien. Ze is een “beauty”. Het is een zeilboot van iets meer dan negen meter en ze staat bekend om haar snelheid, vooral hoog aan de wind.

Ik heb de helmstok in mijn handen en ik ga iets ruimer varen zodat de wind nog meer in de zeilen valt. De boot blijft hobbelen als een paard. Ik kijk op de windmeter. We vertrokken uit de sluis van Enkhuizen met 10 tot 15 knopen wind. Nu tikt de windmeter 28 knopen aan. ‘We gaan reven,’ zegt Cornell. ‘We hebben te veel zeil op.’
Ja, waarom heb ik daar zelf niet aan gedacht? Logisch. Weer een ‘o ja moment’, zoals we die wel vaker hebben aan boord.

Ik zet de motor aan en stuur de boot met de neus tegen de wind. Zodra het grootzeil heen en weer begint te slaan, laat Cornell het zeil een stukje zakken. Ik moet flink wat gas geven om de boot tegen de wind te houden.
‘Ik ben klaar’, roept Cornell. ‘Je kan afvallen.’
Ik stuur de boot weer richting Urk, zet de motor uit en de boot snijdt als een mes door het water. Met mijn pink kan ik het roer vasthouden. ‘Wauw. Wat een verschil’, lach ik. ‘We hadden eerder moet reven.’
‘Deze harde wind had-ie niet opgegeven.’
‘En waar komen die hoge golven vandaan?’ Ik kijk naar de dieptemeter. Het is 5,5 meter diep en dat is een stuk dieper dan elders op het IJsselmeer.
Cornell kijkt naar het zwarte water: ‘We varen over de val van Urk.’

Ik zet de motor uit en de boot snijdt als een mes door het water. Met mijn pink kan ik het roer vasthouden.

De wind komt uit Urk, dus we moeten opkruisen om er te komen. Ik denk aan de fles bubbels die koud staat. Die hebben we meegenomen om onze eerste overtocht te vieren. Als we bijna in de haven zijn, zetten we de motor aan. We rollen de genua in, laten het zeil zakken, hangen de fenders op en leggen de lijnen klaar om aan wal te gaan. De wind is nog steeds onrustig en wanneer Cornell de grootval los maakt schiet de lijn uit zijn handen.
‘Wat doe jij nou,’ zeg ik geïrriteerd.
‘Hij schiet uit mijn handen. Kan gebeuren.’
Cornell probeert de lijn te pakken, maar hij kan er net niet bij.
‘Komt straks wel als we in de haven zijn,’ blaf ik.

We varen de haven in, langs de kotters van Urk.
‘Shit’, Cornell kijkt naar de top van de mast. De lijn van de grootval is in de mast gezakt. Hij steekt maar nog een stukje uit.
‘En nu?
‘Laten we eerst aanmeren.’ We varen het dorp in. ‘Meneer mogen we hier aanmeren.’
‘Ja, hoor.’
‘Past dat wel?’ vraag ik onzeker. ‘We zijn beginners. Wilt u het lijntje aanpakken?’

De man stapt van zijn boot en gaat op de kade staan. Ik moet de boot tussen twee andere boten aan de kade aanleggen. Achter me wacht ongeduldig een motorbootje. ‘Meneer wilt u wat ruimte maken’, roep ik. ‘Ik wil achteruit.’ Het motorbootje geeft gas. Zijn geduld is op en hij vaart me rakelings voorbij. Ik vaar schuin achteruit, om de boot aan de kade te krijgen.
‘Nu vooruit gas geven en terugsturen,’ roept Cornell.
Te laat. Ik stuur de verkeerde kant op en door de wind waait de boot van de kade af.
‘Rot plekje,’ zucht ik. ‘Kunnen we niet ergens anders?’
‘Kom maar hier,’ roept een andere man vanaf een zeiljacht aan de overkant. ‘Je mag hier ook aanmeren.’
Dit keer gaat het iets beter.
‘Dank u,’ zeg ik als de boot netjes ligt aangemeerd. ‘Het is onze eerste boot.’
‘Dat doen jullie goed.’

Rot plekje, zucht ik. ‘Kunnen we niet ergens anders?

‘We hebben wel een probleem,’ Cornell kijkt naar de mast. ‘Hebben ze hier ergens een kraan zodat we de mast in kunnen?’
‘Ah, dat wordt denk ik lastig.’
Ondertussen hebben we de aandacht getrokken van nog wat Urkers.
‘Heb je geen stoeltje?’ vraagt er een.
‘Nee,’ ik kijk naar de mast, die steeds hoger wordt.
‘Ik kan wel een stoeltje halen?’
‘Maar… we hebben dat nog nooit gedaan,’ zeg ik.
‘Ik help je wel’, zegt onze buurman. Één van jullie gaat de mast in. Ik heb het een keer eerder gedaan en ik vind het geen prettige klus.
Mijn mond wordt droog.
‘Ik ga wel,’ zegt Cornell. ‘Het is mijn fout.’
Ik weet dat hij een beetje last heeft van hoogtevrees. Het stoeltje wordt gebracht en de lijnen worden klaargelegd. De buurvrouw is ook aan boord geklommen om te helpen.

Ik zie dat Cornell zenuwachtig is. ‘Ik ga wel!’
‘Echt? Het hoeft niet hoor.’
‘Ik heb geen hoogtevrees.’ Ik trek het stoeltje over mijn billen en met de spinakkerval hijsen ze me omhoog.
‘Wauw.’ Ik kijk over het hele IJsselmeer. ‘Ik kan zelfs Volendam zien’, lach ik. Voor ik het weet sta ik weer op de boot en zit de grootval weer vast.

Ik trek het stoeltje over mijn billen en met de spinakkerval hijsen ze me omhoog.

‘Nu is het niet meer eng,’ zeg ik trots. ‘Mocht er iets in de mast vast komen te zitten of kapot gaan. Ik kan de mast in.’
Eindelijk mag de fles champagne open. De zon zakt in het IJsselmeer en we proosten op onze oversteek. De volgende ochtend worden we iets te vroeg gewekt door de havenmeester. We moeten nog havengeld betalen. Ik wrijf de slaap uit mijn ogen.
Een zeiljacht vaart langs. ‘Dank je wel voor het vermaak gisteravond.’
‘Geen dank.’
‘Wie was dat?’ Vraagt Cornell vanuit zijn kooi.
‘Iemand bedankte me.’ Ik kruip bij hem in zijn warme slaapzak. ‘Ik was gisteren de kermisattractie van Urk.’

Gerie Smit

Nu onze boot op het droge staat voor een winterslaap is het tijd om terug te blikken op ons eerste seizoen op het water. Laat gerust een reactie achter. Als beginnende zeilers hebben mijn man en ik nog veel te leren. Tips zijn meer dan welkom.

gerie-in-de-mast

Reacties

Reacties