Conny en Loek Ahrens

De tocht om de wereld van Conny en Loek Ahrens startte in mei 1990 en nam vijf jaar in beslag. Conny en Loek maakten de tocht met “Windvis lV”, een stalen, kotter getuigd jacht (12×3,55×1,6), gebouwd naar ontwerp van Dick Koopmans Sr.

‘Het zeilende leven bestaat voor een groot deel uit being there. Het ontmoeten van mensen, het leren kennen van andere omgevingen en toch steeds zelf, je niet veranderende huisje, drijvend en wel, bij je hebben. Vanuit de kuip trekt de wereld met de mensen aan je voorbij’. Zo beschrijven Loek en Conny Ahrens hun reis.

Hun zeer uitgebreide reisbrieven bevatten meer dan nautische informatie. Bij de beschrijving van de bezochte plaatsen komen toeristische bijzonderheden en historische achtergronden aan bod en zijn er beschouwingen over etnische en politieke verhoudingen in de bezochte gebieden.

Haast heeft het echtpaar in het geheel niet. “Komt de wind eens uit de verkeerde hoek dan wacht je gewoon tot ie wel uit de goede hoek komt. Een schipper die de tijd heeft, heeft altijd goed weer”, aldus Loek Ahrends; hij citeert Henri Miller:  Our destination is never a place, but rather e new way of looking at things.

De tocht gaat via de Engelse zuidkust naar Portugal en Spanje, waar ze in Vila Real de San Antonio, aan de grensrivier Guadiana geconfronteerd worden met ‘stapels formaliteiten’. ‘Burocratie viert er hoogtij: Policia, Capitana, douane en de superdouane: de Guarda Fiscal en bij allemaal moeten we dezelfde formulieren invullen’. Nederlanders hebben er in deie tijd geen goede naam vanwege drugsmokkel. Er liggen twee jachten ‘met de Nederlandse vlag er nog op, waarvan de schipper bezig is aan het uitzitten van acht of tien jaar’.

Via Gibraltar gaat het naar de Canarische eilanden. Ze varen 900 mijl en doen acht dagen over de tocht naar Gran Canaria; waar ze voor anker gaan in de ruime baai. ‘Het grootste gevaar dat de zeiler daar bedreigt, is alcoholisme, zeg nou zelf, twaalf gulden voor een liter meer dan voortreffelijk Spaanse brandy is geen geld’.

Op 12 december 1999 begint hun oversteek van Gran Canaria naar Martinique. Kerst en Oud en Nieuw worden op zee gevierd met champagne, ‘een uitzondering want Windvis is een droog schip’. Over de overtocht meldt het verslag: ‘We beginnen ons steeds meer bewust te worden van de enormiteit van de hele onderneming; je weet niet waar je aan begint, het is simpelweg niet mogelijk om je van te voren voor te stellen, wat het betekent om drie, vier weken op zee te zitten; het bevalt ons wel, maar anders dan we gedacht hadden. Elke dag is anders en toch hetzelfde, de oceaan wisselt steeds van kleur, de luchten ook’.

‘Zeekaarten zijn een grap, eilanden zijn er niet, maar toch elke keer maar weer een kruisje op de kaart zetten’. De overtocht van 2700 zeemijl wordt gemaakt in 21 dagen.

Vermakelijk is een beschrijving van zeilers van verschillende nationaliteiten in de Caribean; het zeilersvolk bestaat volgens Ahrens uit twee soorten: Fransen en de rest. ‘Franse zeilers gedragen zich over het algemeen als kolonialen: dit is ons gebied en daarmee basta. Iedereen heeft contact met iedereen, maar Fransen bemoeien zich alleen met Fransen. Als je tussen Fransen in ligt, praten ze over je hoofd heen en negeren de tussenligger. Ze spreken trouwens alleen Frans. Hoeveel plaats er ook is, ze ankeren zo dicht mogelijk bij een andere boot, ze gooien een hoop ketting in één plons over boord en gaan onmiddellijk van boord, of ze gaan uitgebreid over boord staan piesen, ook al liggen ze 10 meter van theedrinkende dames. Voorrangregels worden genegeerd, een Franse boot heeft altijd voorrang’ en zo gaat de litanie in het verslag nog enige tijd door.

Er is in het verslag ook een uiteenzetting over ‘technische kwelduivels’, te weten apparatuur zoals stuurautomaat, watermaker, GPS e.d. die er ver binnen een normale gebruiksduur al mee ophoudt, overigens een door lange-afstandszeilers veel geuite klacht.

De tocht gaat verder: Montserrat, St Kitts, Nevis  met“turquoise” water en ‘douaneperikelen’. De NederlandseAntillen worden aangedaan, St Eustatius ,St Maarten, de Virgin Islands, vandaar zeilt Windvis 1200 mijl naar Norfolk Virginia USA de ingang van Chesapeake Bay.

Daar wordt Windvis terwijl het schip voor anker ligt, aangevaren door een 240PK powerboat , die het schip met een snelheid van 25 knopen dwarsscheeps treft. De reisbrief waarin deze gebeurtenis wordt beschreven geeft veel informatie over wat er na zo’n calamiteit allemaal moet gebeuren ten aanzien van verzekeringen en reparaties, ook over de professionele behandeling door de Coastgard en de bijzondere hulpvaardigheid en gastvrijheid van Amerikanen; ‘auto nodig, pak de mijne maar, fax, telefoon, afrekenen, niets daarvan’.  Maar ze komen ook in aanraking met Amerikaanse claim-cultuur wat tot de conclusie leidt: ‘Amerika is een fantastisch land maar opsommige punten is de maatschappij behoorlijk ziek’.

Na een uitgebreid bezoek aan Chesapeake Bay gaan ze via Intra Coastal Waterway naar Florida, van Key West naar Isla Mujeres in Mexico, naar Belize, voormalig Brits Honduras. In Guatemala wordt het hurricane seizoen afgewacht, daar vandaan gaat het weer noordwaarts naar Galveston in Texas; ze kiezen er voor, om niet door het Panamakanaal te gaan maar laden Windvis in Houston op een dieplader naar San Diego in Californië. Daar vandaan zeilen ze naar Ensenado in Mexico, een spectaculaire tocht, doordat in dezelfde tijd de trek van de grijze walvis door dit gebied plaats vindt.

Er volgt een oversteek van 2700 zeemijl naar las Marquesas. ‘28 dagen op zee, dag na dag rijgt zich aaneen, zonder veel verschil; scholen bruinvissen, een langskomende schildpad, meevliegende vogels die op het schip landen en zo tam zijn dat je ze kunt aaien; maar dat heb je niet iedere dag, eigenlijk is het vrij saai, helemaal met licht weer, zoals wij het gehad hebben. We zijn weer in een andere wereld. Paul Gaugin leefde en stierf hier, maar de vrouwen die hij schilderde, lopen er nog steeds, met prachtig zwart haar met een bloem er in’.

Op Hiva Oa moet een borgsom betaald worden, ‘want de Fransen zijn als de dood dat je op hun kosten blijft hangen, het bedrag moet voldoende zijn voor een ticket buiten het gebied. Op het laatste eiland krijg je het geld weer terug’. In het verslag wordt enthousiast de gastvrijheid beschreven. 

Naar Nuku Hiva-Tahiti is ruim 500 mijl, daar is alles erg duur: inkomstenbelasting e.d. zijn er niet, alle belasting komt binnen via BTW. In Morea wordt Conny ziek wordt, ‘gordelroos constateert het Duitse artsenechtpaar maar daar is nog niets van te zien, maar twintig minuten later zijn de blazen al zichtbaar. Heftige pijn veroordeelt haar tot 8 weken eenzame opsluiting in de kajuit’.

Er is in het verslag opnieuw een litanie over apparatuur, o.a. over de EPIRB waarvan de batterijen niet meer leverbaar zijn, waardoor het apparaat waardeloos is. ‘Kortom het lijkt er soms op dat zeilers worden gezien als geld-binnenbrengende idioten’.

Met een forse Zuidwester tegen gaat het naar Nieuw-Zeeland waar ingeklaard wordt in Opua: ‘lange lijsten met zaken die niet ingevoerd mogen worden; uien, aardappelen, fruit enz. alles wordt op de kop van de steiger in een speciale oven verbrand’. Van de Opua Cruising Club worden ze direct lid, pas dan mag je volgens de wet in het clubhuis wat drinken en aan sociale activiteiten deelnemen.

Ze blijven drie maanden in Whangarei, er zijn weer problemen met de apparatuur. Loek Ahrends pleit ervoor dat de Nederlandse watersportbladen ‘aandacht besteden aan de slechte kwaliteit en de slechte service van apparatuur, in plaats van hun adverteerders naar de mond te praten’, en hij pleit ook voor het aanleggen van een databank, met melding van wat er allemaal onnodig kapot gaat, door initiële ontwerp- cq productiefouten, of verkeerde materiaalkeuze”. In een latere reisbrief als de radar het na hooguit 100 uur begeeft, meldt Loek: ‘dit is het enige onderwerp waarbij mijn normaal goede humeur het begeeft, maar het repareert zichzelf door de handel gewoon over boord te zetten’.

Ze zeilen naar Australië via wat officieel heet “the Republik Blong Vanuatu.” oorspronkelijk New Hebrides. Net als de Nieuw Zeelanders zijn ze in Australie er van ‘overtuigd dat alles wat niet in Austalie is gemaakt of gegroeid, per definitie ongezond, verkeerd fout, vul maar in, moet zijn’. Via de binnenzijde van het Great Barrier Rif gaat het naar Darwin. Bij de Wessel eilanden hebben ze een grondberoering, de eilanden liggen niet op de verwachte plaats, op de kaart stond overigens de waarschuwing: incompletely surveyed.

Op 27 augustus 1994 vertrekken ze richting Timor. De Timorzee is berucht om zijn windstiltes, ze doen zes dagen over 500 mijl. Ze nemen iemand aan, die weet hoe hij moet omgaan met immigratie, douane, politie, gezondheid, navy en de havenmeester. Hij moet maar regelen, ‘wie, wat en hoeveel krijgt’ De bevolking wordt beschreven als relaxed, gezellig en vriendelijk. ‘Vijf maal per dag horen we de Muezzin van de Moskee over de stad loeien, dat geluid, eenzaam en desolaat, zal ons door heel Indonesië achtervolgen’.

Ze zeilen naar Flores en daarna naar Komodo waar in het “Taman Nasional Komodo” zich de Komodo-varanen bevinden. In Sumbawa en Lombok, voelen ze zich ‘thuis’. Ze begrijpende de heimwee van ‘al die mensen die daar geboren zijn of geleefd hebben’. Vandaar gaat het naar Bali, waar ze o.a het kunstenaarsdorp Ubad bezoeken, de prachtige tempels van het eiland en Denpassar met het museum met herinneringen aan de het koloniale bewind van de Nederlanders. ‘Bali heeft ons hart gestolen, zelden zoiets moois gezien’.

Kuala Lumpur, hetgeen ‘modderige rivier’ betekent krijgt in de 30e reisbrief een uitgebreide beschrijving: een smeltkroes van culturen, hindoestaans, chinees, moslim en westerse invloeden. Ze liggen er in de van alle westerse gemakken voorziene Royal Selangor Yachtclub. Phuket in Thailand een land met ‘corruptie alom, wat leidt tot ingewikkelde administratieve procedures bij het inklaren’. Na een uitgebreid bezoek aan het land wordt uitgeklaard voor Sri Lanka, waar ze na een ‘vlotte overtocht’,na 8 dagen, in Galle aankomen. Het eiland krijgt in al haar aspecten een uitgebreide beschrijving.

De volgende pleisterplaats is het sultanaat Oman waar ze ontvangen worden door in ‘smetteloze uniformen gestoken figuren’. Oman wordt gekenschetst als een ‘politiestaat’, met ‘gruwelijke discriminatie’ van vrouwen, zwaar gesluierd met nog extra neusmaskers onder de sluiers; ‘Conny wordt genegeerd zoals alle vrouwen’. Een bemanningslid van een ander jacht krijgt een lift van een man die verteld dat hij 23 zonen heeft bij 6 vrouwen en 1468 kamelen maar het aantal dochters weet hij niet.

Na een paar dagen vertrekken ze naar Djibouti, een voormalig Franse kolonie, met alleen maar ‘prachtige lange slanke mensen’.

Na een week gaat het naar Massawa in Eritrea, een land met veel resten van een recente oorlog. Ze klaren in, in een half weggeschoten havengebouw, met in de haven, half gezonken schepen, een kapotgeschoten paleis. Veel herinnert er aan de Italiaanse koloniale tijd. ‘Overal kun je uitstekend Italiaans eten’. In het museum bustes van Mussolini, koning Emmanuel en keizer Haile Selassi en ”’trio dat symbool staat voor onderdrukking’, maar er zijn ‘blijkbaar geen problemen met het koloniale verleden en de espresso en cappucino is er voortreffelijk’.

Met NW 25-30 knopen, 800 mijl hoog aan de wind, naar de ankerplaats Ras Banas in  Egypte, daarna naar de haven Safaga, vanwaar een excursie naar Luxor de vallei der koningen. ‘Op heel onze reis hebben we geen land meegemaakt waar zo gelogen, gestolen en bedonderd wordt als in Egypte. Letterlijk niets kun je doen zonder op je hoede te moeten zijn voor afzetterij, liegen en bedriegen’ en zo gaat het nog even door. ‘Maar evengoed prachtig’. Met twee loodsen varen ze door het Suez kanaal, ‘het enige wat de loodsen doen, is zaniken om sigaretten en zorgen dat we aan de grond lopen als we weigeren om met 25 knopen wind  aan lagerwal vast te maken’. De havenloods Port Said meldt: ‘You now de way skipper, OK, give me ten dollars and cigarettes and you can go. We waren blij voor maar 10 dollars van deze laatste officiële boef af te zijn en zeilden opgelucht de Middellandse Zee op’. Het gaat dan in ‘sneltreinvaart’ van Kreta naar Sicilië, Gibraltar, waar ze een poosje blijven liggen, naar Bayonna en ‘zo lig je voor je het weet weer in Falmouth, waar we gaan eten in hetzelfde restaurant waar we vijf jaar geleden ons laatste avondmaal in Engeland hadden’.

De reis om de wereld van Conny en Loek Ahrens zeilden 36.000 zeemijlen in hun bijf jaar durende reis.

Met dank aan Jasper Bruinsma van de Kustzeilers

Wekelijks verschijnt er een mini-biografie op Zeilhelden over een Nederlandse of Vlaamse zeiler m/v die iets bijzonders heeft gepresteerd. Als je denkt dat je naam hebt die in deze galerij niet mag ontbreken stuur dan een mailtje naar redactie@zeilhelden.nl

Reacties

Reacties