Kacheltijd…
De meteorologische zomer is al even ten einde, maar tot nu toe is de winter superzacht. Toch wordt het tijd dat we de scheepskachel weer aan de praat maken, willen we in dit jaargetijde van ons schip genieten. Moderne schepen zijn meestal voorzien van volautomatische verwarmingssystemen. Eén draai aan de knop en het hele schip wordt warm. In veel schepen staat echter nog een oliekacheltje en dat geeft direct een knus warmtesfeertje aan boord…
Ik herinner me nog pas de trotse eigenaar te zijn geworden van een mooi 30 voets zeiljacht. Het was vergaan voor de Deense kust en ik heb het net helemaal gerestaureerd.
De houten mast heb ik vervangen door nieuw aluminiumprofiel en ik wil de zaak voorbereiden om de nieuwe zeilen op te laten meten. De oude zeilen zitten vol olievlekken en kunnen helaas niet meer schoongemaakt worden. Het is koud vies weer en ik ga het binnen even aangenaam maken, voor als ik me straks wil opwarmen. De vorige eigenaar heeft heel inventief een primusbrander omgebouwd tot scheepskacheltje. De hele bliksemse bende was door het zoute water geoxideerd, maar urenlang prutsen en polijsten heeft er toe geleid dat het kacheltje weer moet kunnen branden. Met een mooie messing plaat eromheen waarin het schip gegraveerd staat, is het kacheltje aan de wand van het voorpiekschot gehangen. Een roestvast stalen pijpje met kap voert de rookgassen vlak naast de mast naar buiten af.
‘Eerst het tankje op druk pompen en een beetje spiritus in het reservoirtje rond de brander gieten. Daarmee de brander verhitten en vervolgens de – onder hoge druk staande – petroleumkraan open draaien!’ mompel ik in mezelf als de gebruiksaanwijzing door mijn brein flitst.
Terwijl de spiritus brandt, pomp ik het tankje op druk. De zaak begint nu te sissen omdat het kraantje blijkt te lekken. Dat is niet de bedoeling en met mijn koude vingers doe ik een poging om met een tangetje het kraantje stijver dicht te draaien. Shit… natuurlijk breekt het gammele ding af en het geheel begint nu verontrustend hard te sissen. Net als ik onder de kap wil kijken of de spiritus bijna is opgebrand, klinkt er een enorme knal. Een buiteling achterover is het gevolg en ik lig op de rug in de kajuit. Mijn oren suizen en het stinkt naar verbrand haar. Mijn haar wel te verstaan, want m’n wenkbrauwen en baard zijn gereduceerd tot enkele opgekrulde stoppels. Mijn blanke bleekschetengezicht is in een luttele seconde getransformeerd tot een geblakerde zwarte Piet. Dan hoor ik iets over het dek kinkelen. Vervolgens wordt er op het dek geklopt: ‘En… is alles oké daarbinnen?’ De oude werfbaas staat met een verontruste blik naast het schip en als ik mijn zwart geblakerde hoofd zonder baard en wenkbrauwen naar buiten steek, barst hij in lachen uit. Tussen zijn lachsalvo’s door vertelt hij me dat het schoorsteenkapje met een enorme steekvlam als een raket is afgeschoten en helemaal tot in de top van de mast is geweest. Nadat hij bedaard is, nodigt hij me uit voor een kop koffie om warm te worden bij zijn kachel op kantoor. Die doet het tenminste…