Lola op Zee: Zondagochtend, Domburg, Suriname
Op het terras van de River Breeze bar bij onze ankerplaats zitten zeven Surinaamse vrouwen en een man aan een tafel. Ze hebben enorme lol, gieren het uit als een van hen weer een schuine grap maakt, die de vorige overtreft. ‘Sorry mevrouw, dit is nou Surinaamse luidruchtigheid’, zeggen ze tegen een Nederlandse zeiler. Een ouder Nieuwzeelands stel staat er onwennig naar te kijken; Graham en Karen zijn net aangekomen. Ik wijs ze de ijzerwinkel waar je een internetkaartje kunt kopen, installeer me met ijskoffie op het overdekte terras en overzie de activiteiten in het kleine dorp dat onze ankerplek is. Guido (Morgaine) helpt Glenn een betere ankerplek voor zijn Plancius te vinden. Jurgen (de Saar) probeert zijn klemzittende grootzeil uit de mast te rollen – ze hebben het zeil het grootste deel van de Atlantische oversteek niet kunnen gebruiken. Tjaart van de Zouterik vaart even langs om te kijken of hij kan helpen. De Ia Orana is onderweg naar de wal, om met onze oude huurauto naar Paramaribo te rijden.
In de verte is de Wijdenboschbrug zichtbaar, die Paramaribo met het district Commewijne verbindt. Ballast Nedam betaalde in de jaren negentig 34 miljoen gulden aan steekpenningen, onder meer aan de toenmalige president Wijdenbosch en zijn adviseur Bouterse. Wel lef om de brug dan ook nog naar jezelf te noemen.
Na de oversteek over de Atlantische oceaan waren we beland in Frans Guyana (zie vorig blog), waar we even konden uitpuffen bij de Iles du Salut. Deze prachtige ankerplek was vroeger een strafkolonie, een gevangenis voor de zwaarste Franse criminelen en voor politieke gevangen. De Joods-Franse officier Alfred Dreyfus, valselijk beschuldigd van spionage voor de Duitsers, zat hier eind negentiende eeuw gevangen en de roman Papillon speelt zich af in dit decor. We lopen met Guido en zijn opstappers Fred en Sydney over een van de eilanden, Ile St Joseph, en ontdekken achter een hek en een bord ‘verboden toegang’ een uitgestrekt en overwoekerd gevangeniscomplex. De vervallen cellen hebben geen dak, maar in plaats daarvan tralies. In de hitte dwalen we over door het eindeloze gangenstelsel en proberen we ons in te beelden hoe het was om hier gevangen te zitten.
Op Oudjaarsdag bereiken we, zeven maanden na vertrek uit Nederland, het hoofddoel van de reis: Suriname. Om twee uur ’s middags zeilen we onder die dure brug door na een voorspoedige tocht van 200 mijl, en sturen we de eerste trotse appjes naar de familie. In de ochtendschemering hadden we de uitgestrekte modder- en zandbanken voor de kust ontweken en de uiterton van Suriname gevonden. We zagen wat zeelieden eeuwen geleden al zagen: de opkomende zon, een horizon van groene bebossing in de verte en grijsbruin water. De aanblik van de brede monding van de Surinamerivier is ongerept. De ontvangst in de grotendeels Nederlandse zeilerskolonie in Domburg is warm, we vieren oudjaar met muziek, knalhard vuurwerk en pittig eten in een Warung naast de ankerplek.
Pieter Jan Hagens op Lola op zee