‘We zijn te vroeg vertrokken, we lopen vast.’
“Wat de diepste indruk maakt werd door water aangeraakt. Door geen mens gestoord neemt de zee het laatste woord.” Staat er in een bandenafdruk op het strand te lezen. Ik ben op Vlieland. Voor ons is het allebei onze eerste keer op het eiland. En we zijn er zelf naartoe gezeild.
‘Straks ligt de haven vol en moeten jullie uitwijken. Weet je wat je dan moet doen?’ Vragen een paar zeilers in de haven van Volendam. ‘En wat als je vastloopt?’
Ik heb niet op alle vragen antwoord. Toch weerhoudt het mij niet om mijn eerste zoute avontuur aan te gaan. Onze eerste stop is Enkhuizen. We liggen in de buitenhaven achter een J, de Zweedse vlag wappert aan de spiegel. Als toeristen lopen we door de stad, die slechts 40 km van Volendam ligt. Het voelt mijlen ver.
‘Is het wel verstandig dat we morgen naar Makkum zeilen?’ Vraag ik aan Cornell. ‘Het wordt slecht weer. Veel wind.’
‘Valt wel mee. We gooien de stormfok erop en reven het grootzeil. Dan gaat het vast prima.’
De wind trekt ’s nachts al aan. Ik lig wakker en twijfel of we wel verder moeten zeilen met die harde wind. Wanneer ik de volgende morgen mijn hoofd naar buiten steek zie ik dat onze Zweedse buren al zijn vertrokken. Friesland roept. We willen niet wachten. Friesland is pas echt ver. We gaan.
Onze X geeft geen krimp. Ze snijdt door het zilvergroene water
Het IJsselmeer kleurt groen tegen een donkerblauwe lucht. Slechts enkele seconden later is het water veranderd in een zilveren deken. Ik verwonder me over de kleuren van het water en de lucht. Hoe snel het kan veranderen.
Cornell zit aan het roer: ‘Wat is dit prachtig!’
Ik maak foto’s. Onze X geeft geen krimp. Ze snijdt door het zilvergroene water.
Na een nachtje in Makkum varen we met een zacht windje naar Harlingen. Zodra de sluizen van Kornwerderzand opengaan voel ik niets. We volgen de vaargeul. Niets spannends aan. We meren in Harlingen aan de kade aan. Een schipper van een andere boot helpt ons.
‘Ik zou de lijnen wat laten vieren als ik jou was,’ zegt hij.
‘Hoezo?’
‘Nou het water daalt hier straks en dan hangt je boot aan de kade.’
Ik kan mezelf wel voor de kop slaan. Natuurlijk, we zijn op het Wad.
De man lacht: ‘Je bent niet de eerste die het vergeet. Jullie kunnen ook naar de overkant, daar heb je drijvende steigers.’
‘Laten we dat doen’, zegt Cornell. ‘Dat slaapt een stuk rustiger.’
Twee uur na hoogwater
Aan de havenmeester vraag ik voor de zekerheid wat de volgende dag de beste tijd is om te vertrekken richting Vlieland. Hij zegt hetzelfde als wat er op internet staat en wat we zelf hebben uitgerekend. Ook vragen we het aan onze buren. Ze zeggen allemaal hetzelfde: ‘Twee uur na hoogwater.’ En dat doen we. Allemaal. Wat is het druk op de Waddenzee. Grote en kleine schepen verlaten allemaal tegelijkertijd Harlingen. Ik zit achter het roer. Het voelt niet goed.
‘Waar gaan al die zeilboten heen?’
De ferry vanuit Vlieland vaart op ons af.
‘We zitten op de geul van de grote vaart. We moeten naar bakboord.’ Cornell wijst naar de gele betonning in het water.
‘We gaan overstag. Ik wil weg hier.’ Ik steek de geul van de beroepsvaart over.
Zodra we weer op de juiste koers liggen zakken mijn schouders en ontspan ik. Harlingen verdwijnt uit het zicht en ik proef het zout op mijn lippen. Dit is het dus. Het Wad. De zee. De zoute zee.
‘Kijk!’ Ik wijs naar de J die gesleept wordt door een motorboot. ‘Onze Zweedse buren. Wat zou er gebeurd zijn?’
‘Dat kan van alles zijn. Misschien zijn ze te vroeg vertrokken.’
De golven worden langer en hoger, de dieptemeter daalt tot 30 meter
Ik raak bijna hysterisch van enthousiasme als we tussen Vlieland en Terschelling varen. De golven worden langer en hoger, de dieptemeter daalt tot 30 meter. De Noordzee. We gaan overstag richting Vlieland. Een zeilboot voor ons vaart verder de Noordzee op.
‘Wat zou haar bestemming zijn?’
Dwarsstroom
Met een flinke dwarsstroom varen we de haven van Vlieland binnen. Bijna een week genieten we van het leven op het groene eiland. Door de harde wind vertrekken we een dag later dan gepland terug naar huis. Ook dat is zeilen. De lengte van de reis is nooit zeker.
‘We kunnen beter in één keer terugvaren,’ zegt Cornell. Hij kijkt op zijn weerapp. ‘Overmorgen wordt het nog slechter weer. Als we morgenochtend om elf uur vertrekken zijn we misschien voor het donker thuis.’
‘We kunnen pas om twaalf uur weg. Dan is het water hoog genoeg,’ zeg ik terwijl ik de kaart bekijk.
Ik wist het. Ik wist het. Ik wist het. We zijn te vroeg vertrokken. We lopen vast
We vertrekken de volgende ochtend even na elf uur. We hebben de route opnieuw uitgerekend en komen tot de conclusie dat het water hoog genoeg is. Met de stroom mee en een harde wind varen we 11 knopen. We maken een foto en sturen die trots naar onze zeilmeester Klaas Jan. En dan zie ik de dieptemeter teruglopen. Van 2 meter naar 1,90, 1,80…
‘Cornell!’
1,70… Zo diep steekt onze boot.
Ik stamp als een wild beest op de grond van de kuip. Van woede en angst. ‘Ik wist het. Ik wist het. Ik wist het. We zijn te vroeg vertrokken. We lopen vast.’
1,60 tikt de diepte meter aan.
Cornell blijft kalm: ‘Rustig. We varen aan de wind, de boot gaat schuin door het water dus we hebben wat ruimte.’
‘We moeten terug.’ Ik kijk op de plotter om te kijken hoe groot deze plaat is. ‘Hoe kan het nu nog ondiep zijn hier? We hebben alles honderd keer uitgerekend. Waarom ben je niet in paniek?’
We waren te vroeg hier
‘We lopen niet vast. Rustig blijven Geertje. Het wordt hoogwater. Lager wordt het water niet.’
Opgelucht haal ik adem als we van de plaat af zijn en de dieptemeter weer 2 meter aangeeft.
‘Wat hebben we fout gedaan?’ Ik reken alles opnieuw na en dan zie ik het: ‘We waren te vroeg hier.’
‘Ja, we gingen net 11 knopen! We hadden uitgerekend dat we gemiddeld 8 knopen zouden gaan.’
‘Wat stom.’ Ik geef Cornell een knuffel. ‘Sorry voor het geschreeuw.’
‘Ik heb je nog nooit zien stampen,’ lacht hij. ‘Wist niet dat je dat deed wanneer je bang bent.’
‘Was niet bang. Ik zat tussen woede en angst in.’
Gerie Smit