Hoe ik verslaafd raakte aan het zeilen…
- Ik heb geen pijn. Niet fysiek. Ben wel bang voor pijn. Heb ik al mijn dromen achtergelaten in café ’t Hemeltje?
Ik kijk over de toppen van de bomen. Ik wil rechtop komen om te kijken of ik ergens water kan zien, maar ik ben te zwak en laat mijn hoofd op het kussen zakken. De groene lijnen op de computer naast mijn bed gaan op en neer. Studeren in Amerika kan ik nu wel vergeten. Ik denk dat ik nooit meer beter word. Mijn moeder komt de kamer binnen. Ik wil haar zoveel vragen, maar ik kan niet praten. Er zit iets in mijn mond.
‘Je ligt in het ziekenhuis,’ zegt ze voor de duizendste keer. ‘ In het VU ziekenhuis.’
Ik knik met mijn hoofd zover ik kan. Ze pakt mijn hand vast die helemaal is ingepakt met verband.
‘Morgen mag je misschien van de beademing af,’ ze lacht voorzichtig naar me.
Ik draai mijn hoofd richting het raam. Waarom ben ik niet in het water gesprongen. Misschien was ik dan nu niet zo erg gewond geweest. Ik weet dat ik brandwonden heb over mijn hele lichaam, want ik ben van top tot teen ingepakt. Er zit zelfs verband om mijn hoofd. Zou ik nog haar hebben? Want ik kan het me niet herinneren dat iemand dat geborsteld heeft. Laat staan gewassen.
‘Ben je moe?’ vraagt mijn moeder.
Nee. Ik wil naar huis. Ook al moet ik al mijn boekverslagen nog maken en Franse woordjes nog leren. Liever dat dan weer een dag in deze gruwelijke kamer door brengen.
‘Heb je pijn?’ Ik zie de verdriet in haar ogen.
Weer schud ik mijn hoofd. Ik heb geen pijn. Niet fysiek. Ben wel bang voor pijn. De pijn die ik zou hebben als ik nooit meer kan zwemmen, hardlopen, fietsen en de wereld kan ontdekken. Heb ik al mijn dromen achtergelaten in café ’t Hemeltje?
Na de eerste les op de catamaran was ik verkocht. De snelheid over het water. Alleen de wind.
‘Ajuto!’
Ik schrik wakker. De zon brandt op mijn rug. Ik sla het zand van mijn benen af.
‘Ajutoooo,’ schreeuwt de knappe Italiaanse zeilinstructeur.
Ik sta op en help de Italiaan zijn catamaran het water in te duwen.
‘Can I go with you today?’ Vraag ik hem.
‘Yes of course.’
‘We mogen met de knappe Italiaan mee,’ roep ik tegen mijn vriendin.
We zijn samen op zeilkamp op Sardinië. Haar idee. We wilden een doe-vakantie. Na de eerste les op de catamaran was ik verkocht. De snelheid over het water. Alleen de wind. Mijn tijd in het ziekenhuis was nog nooit zo ver weg. Het ultieme gevoel van vrijheid heb ik daar gevonden.
We duwen de boot verder het water in en springen erop. Om te laten zien dat ik al een beetje kan zeilen duw ik de twee roerbladen naar beneden en pak de roerstok vast. De Italiaan vraagt of het niet te zwaar voor me is. Hij kijkt naar mijn littekens op mijn handen en armen. Nee, lach ik. Van buiten zie ik er misschien gek en eng uit. Van binnen ben ik sterk en niet bang.
‘Gooi het grootzeil wat losser en rol de fok uit,’ roep ik tegen mijn vriendin. De Italiaan helpt haar en geeft me een knipoog.
‘My name is Lupo.’
‘My name is Gerie.’ We schudden elkaar de hand en vliegen over het water.
‘Hoger ga ik echt niet,’ zeg ik tegen mijn man Cornell.
We lopen door de Amsterdamse Waterleidingduinen. Het is een week geleden dat we een bod hebben gedaan op een zeilboot. We hebben nog niets gehoord.
‘Meer hebben we ook niet,’ hij haalt zijn schouders op.
‘Zou hij vandaag bellen? Of moeten wij bellen?’ Vraag ik weer.
‘Hij zou bellen. Wat gaan we doen als hij niet akkoord gaat? Want ik word niet vrolijk van die andere boten die we hebben gezien. Ik wil deze zomer wel kunnen zeilen.’
‘Laten we naar het strand gaan. Dan zitten we aan het water misschien brengt dat geluk,’ stel ik voor.
We rijden naar het strand. Het is voor een dag in oktober bijzonder wam. Het is druk op het terras van het strandpaviljoen. We delen een tafel met een paar andere mensen.
‘Ik wil wel ooit de wereld rond met de boot,’ mijmer ik.
‘Ik ook. Maar dan hebben we wel een boot nodig,’ Cornell geeft me een kus. Ik zie ons al gaan. Zeilend de wereld ontdekken. Samen hebben we nog niet veel gezien.
‘Ik wil eerst naar Londen,’ zeg ik. ‘Daar zijn we allebei nog niet geweest.’
‘Eerst om Pampus,’ lacht Cornell.
Ik staar naar het water. Vijftien jaar geleden had ik niet kunnen geloven dat deze droom weer een beetje kleur zou krijgen. De wereld ontdekken. En die droom is alleen nog maar mooier geworden want ik mag mijn droom delen. Samen zeilend de wereld rond.
De tafel trilt. Cornell pakt zijn telefoon op. Even vergeet ik te ademen.
‘Goedemiddag meneer Beer… ‘, zegt Cornell hartelijk. ‘Dank u wel.’
‘En?’
‘We hebben haar. Ze is van ons.’